Zitting en uitspraak
2007
Het UWV laat weten dat ze niet naar de zitting komen.
Hieronder staat eerst de begeleidende brief van de Rechtbank.
de Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector Bestuursrecht
De heer D.
datum 5 oktober 2007
onderdeel T1
ons kenmerk procedurenummer 07 / 1682 WAO STRN T1
bijlage(n) Brief van verweerder d.d. 3 oktober 2007.
onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer,
Ter completering van uw dossier zend ik u hierbij een kopie
van (een) stuk(ken), ontvangen na de verzending van de uitnodiging
voor de behandeling van het beroep ter zitting van maandag 8 oktober 2007.
Hoogachtend,
griffier
UWV
BREDA
Rechtbank
Sector Bestuursrecht
ROTTERDAM
Datum -3 OKT 2007
van Klantencontactcentrum T (0900) ###, F (076) ###
Ons kenmerk
B&B ### JG4
Uw kenmerk 07/1682 WAO BRO1 T1
Onderwerp
Het beroep van de heer D. te ###
Geachte heer, mevrouw,
Hierbij delen wij u mee dat wij ons niet zullen laten vertegenwoordigen
tijdens de zitting van 8 oktober 2007.
Hoogachtend,
Namens de Raad van bestuur
van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
G4.
beambte bezwaar en beroep
De zitting
Bij de Rechtbank moet je je eerst melden bij de portier, die verteld
naar welke etage je moet. Op die etage is er iemand (is dat de "bode" ?),
die zegt welke zittingzaal het is.
Toen ik daar kwam liet ik mijn oproep
voor de zitting zien. Toen hij mijn naam zag, vroeg hij of ik dat was.
Vervolgens vroeg hij aan mij of ik
apparatuur bij me had om een geluidsopname te maken. Die had ik niet,
maar hij vroeg nog een keer of ik dat zeker wist en zei dat
er geen opnamen gemaakt mogen worden.
Dus het lijkt wel alsof er een notitie bij mijn naam staat. De aanleiding
is volgens mij dat ik bij de laatste zitting bij de Rechtbank Middelburg
had gevraagd om een geluidsopname van de zitting te maken (dat mocht niet).
En bij de vorige zitting in Rotterdam had ik een cassetterecorder
bij me om stukjes te laten horen van de keuringen en hoorzittingen
bij het UWV. Deze keer had ik echter alleen papieren bij me.
Ik had vier (bezwaar)verzekeringsartsen van het UWV opgeroepen om naar
de zitting te komen. Ik had ook de jurist van het UWV opgeroepen
om naar de zitting te komen. En ik had op Internet een oproep
gedaan, dat alle belangstellenden welkom waren. Er was niemand
gekomen. Dus alleen ikzelf en mijn "begeleider" (die met de
auto rijdt en mijn stoel draagt).
We waren ruim op tijd, en we moesten een half uur wachten.
Het was daar niet zo warm en dus koelde ik af. Terwijl
ik toch voldoende kleren had aangedaan (hemd, T-shirt, pyjama,
overhemd, trui, sweater, bodywarmer, jas).
Mijn elektrisch warmtevest
had ik in de auto laten liggen omdat de beveiliging daar
misschien raar naar zou kijken en omdat er volgens mij geen
stopcontact te vinden is. Ook mijn
thermocomfort warmtekussen
had ik in de auto laten liggen, want dat zou nog lastiger
zijn om aan de beveiliging uit te leggen.
Ik had ook nog weinig pijnstillers genomen, om zo goed antwoord
te kunnen geven als de rechter een vraag stelde.
Volgens mij was daardoor aan mijn gezicht te zien dat ik mij
niet zo goed kon ontspannen.
Mijn pleitnotities hieronder heb ik voorgelezen.
Een paar kleine dingen heb ik er nog bij verteld.
Naar aanleiding van het dossier had de rechter een vraag.
Ik weet helaas niet meer welke woorden zij gebruikte,
maar zij zei dat het UWV te lang had gewacht met het nemen
van een beslissing naar aanleiding van de uitspraak
van 2005, en zij vroeg aan mij wat ik er mee op zou
schieten als de Rechtbank daar niet mee akkoord zou gaan.
Ik heb toen verwezen naar mijn beroepschrift waar ik
vraag aan de Rechtbank om de conclusie te trekken dat
het UWV kennelijk niet in staat is om mij te beoordelen.
Bij mijn pleitnotities had ik ook nog de standaard "verminderde arbeidsduur"
toegevoegd.
Pleitnotities
Voor de zitting van : 8 oktober 2007, 11.00 uur.
Bij de : Rechtbank Rotterdam, Sector Bestuursrecht
Uw kenmerk : procedurenummer 07 / 1682 WAO STRN T1
Datum : 4 oktober 2007
Edelachtbare Vrouwe, Heer,
1. Bij het schrijven van mijn beroepschrift wist ik eigenlijk niet
waar ik moest beginnen en waar ik moest stoppen. Ik vraag me ook af
wat ik nog kan doen om aan de Rechtbank duidelijk te maken
hoe onzorgvuldig het UWV al 15 jaar bezig is.
2. Het dossier is voor een WAO-zaak tamelijk omvangrijk.
Waarom dat is, wil ik met een voorbeeld duidelijk maken:
Voordat ik in 1992 op eigen initiatief halve dagen ben gaan werken,
heb ik eerst geprobeerd om een week lang iedere dag een half uur te gaan zwemmen.
Dat hield ik echter niet vol omdat mijn nekproblemen te sterk opliepen.
Ik ben vervolgens toch gaan proberen om halve dagen te gaan werken.
Bij de keuring van 16 december 1992 vond de verzekeringsarts
dat het psychisch was en dat het met mijn werk te maken zou moeten hebben.
Ik heb toen gezegd hoe het dan kan dat een half uur zwemmen
een grotere belasting is dan een halve dag werken.
In het rapport staat: "Als het psychisch was,
zou het 4 uur werk grotere belasting moeten zijn dan 1/2 uur zwemmen".
Dat soort dingen zijn echter niet serieus genomen,
maar juist gebruikt om mij negatief af te schilderen.
Met name bij die keuring van 16 december 1992 heeft
het Gak haar standpunt bepaald, en daaraan vastgehouden.
Pas in 1993 werd ik door een specialist onderzocht,
toen ik al in de WAO zat. Die specialist is reumatoloog S8.,
maar zijn bevindingen en diagnose is door het UWV niet erkend,
omdat men te ver op dreef was om toen nog hun standpunt te wijzigen.
Ik denk dan ook dat zo'n 90% van het dossier bestaat uit onjuiste aannamen,
het overschrijven daarvan en het tegenspreken daarvan.
Deze beroepsprocedure bestaat uit twee dingen.
Allereerst de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2005.
3. De Rechtbank geeft de opdracht om binnen 6 weken
een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Dat is niet gebeurd.
Een nieuwe beslissing op bezwaar is pas anderhalf jaar later
met de nieuwe herkeuring gedaan. Volgens mij is dat op zich al
voldoende reden om de beslissing ongeldig te verklaren.
4. Naar aanleiding van de opdracht van de Rechtbank
heeft bezwaarverzekeringsarts O2. twee brieven geschreven,
en vooral de brief van 10 oktober 2005 vind ik buitengewoon onzorgvuldig.
Over die brief gaan de punten 5 tot en met 11.
5. In mijn beroepschrift nadere gronden (van 4 juni 2007)
citeerde ik (bij punt 16) deze zin uit de brief van
bezwaarverzekeringsarts O2.: "Weliswaar is het aannemelijk dat
de door hem ervaren klachten een nadelig effect hebben op
zijn energetische vermogens, echter dit effect is van secundaire aard
en kan niet leiden tot het stellen van een urenbeperking binnen
de kaders van de richtlijn".
En ik schreef in mijn beroepschrift dat dat volgens mij niet
in de standaard staat en niet de bedoeling van de standaard is.
Het UWV heeft daar niet op gereageerd, en dat was toch echt wel nodig geweest.
Wat bezwaarverzekeringsarts O2. hier beweert is in strijd met
de standaard "verminderde arbeidsduur", en door te schrijven
over een nadelig effect op mijn energetische vermogens,
geeft hij zelf aan dat die standaard juist wel toegepast had moet worden.
6. Volgens die standaard moet onderzocht worden hoe iemand functioneert
en hoe de voorgeschiedenis was. Dus het "dagverhaal",
"historie van het functioneren", "keuzevrijheid", "herstelgedrag",
"consistentie", etc. moet worden nagegaan. In de standaard staat
(op bladzijde 23 bij punt 6.8): "In de rapportage moet de verzekeringsarts
zijn conclusies onderbouwen volgens bovenstaande werkwijze en indicaties".
Dat is duidelijk niet gebeurd.
En bezwaarverzekeringsarts O2. heeft mij ook nooit gezien.
7. De opvattingen van bezwaarverzekeringsarts O2. over mijn klachten
raken sowieso kant nog wal, omdat hij van "functionele nekklachten" uit gaat.
En dat komt van verzekeringsarts L6., die een functionele stoornis verdraaide
naar functionele klachten. Het Tuchtcollege heeft daarvan gezegd dat hij daarmee fout zat.
(Om precies te zijn: verzekeringsarts L6. verdraaide
het lichamelijke "mechanisch-funktionele stoornis"
naar het psychische "functionele nekklachten").
8. Bezwaarverzekeringsarts O2. laat de urenbeperking weg
door te stellen dat de urenbeperking maar als een minimum aantal uren
moet worden opgevat. Ik vind dat zeer onzorgvuldig.
Daarom heb ik hem gevraagd om dat hier te komen uitleggen.
Ik heb hem ook gevraagd of dan de vorige verzekeringsartsen
die aan de 6 uur per dag vasthielden dan allemaal bedoelden dat
het eigenlijk 8 uur per dag zou moeten zijn.
Op deze vragen krijg ik vanzelfsprekend geen antwoord.
9. Bezwaarverzekeringsarts O2. schrijft dat
de urenbeperking voor mijn eigen werk zou gelden,
en niet voor ander werk. Als dat een serieus argument zou zijn,
dan zou hij moeten kunnen uitleggen, wat er dan met mijn eigen werk
aan de hand zou zijn, als alleen voor dergelijk werk een urenbeperking zou gelden.
Maar ook daarop kan natuurlijk geen antwoord gegeven worden.
10. Bezwaarverzekeringsarts O2. schreef ook een brief
(d.d. 2 maart 2006) aan de Centrale Raad van Beroep,
die inhoudelijk overeen komt. De Centrale Raad van Beroep
noemt in haar uitspraak (d.d. 4 juli 2006) die brief,
maar gaat er verder niet op in.
11. Het gevolg van de brieven van bezwaarverzekeringsarts O2.
is echter wel, dat nu opeens alle verzekeringsartsen vinden dat
de urenbeperking van 6 uur per dag kan vervallen.
Het tweede onderdeel is de keuring volgens het aangepaste schattingsbesluit.
12. In een brief (van 24 februari 2006) aan verzekeringsarts K4.
refereerde ik aan een advertentie die het UWV in de krant plaatste.
Ik heb die krant meegenomen. Daarin schrijft het UWV die ze de herbeoordeling
"zeer zorgvuldig" uit zal voeren. Ook in de rapporten probeert het UWV
zo'n beeld te schetsen door woorden te gebruiken zoals: "gemotiveerd", "zorgvuldig",
"zeer helder" etc. Maar als die franje weggelaten wordt,
dan is er volgens mij nauwelijks samenhang,
dan is de zorgvuldigheid ver te zoeken
en vooral een goede onderbouwing ontbreekt.
13. Net als bij bezwaarverzekeringsarts O2. zijn ook de dingen
die verzekeringsarts K4. opschrijft een reden om juist wel
de standaard "verminderde arbeidsduur" toe te passen.
Hij schrijft zelfs dat hij mijn klachten consistent vind
(op bladzijde 8 van zijn medisch onderzoekverslag van 3 februari 2006, vierde versie).
Hij doet echter ook veel moeite om het rapport van reumatoloog S8. af te zwakken.
14. Verzekeringsarts K4. reduceert de bevindingen van
reumatoloog S8. tot "houdingsproblematiek" en hij verzint
de diagnose "somatoforme stoornis". Vervolgens schrijft hij
(op blz. 9 van zijn medisch onderzoekverslag, vierde versie)
dat een vermindering van de energetische belastbaarheid bij geen
van de genoemde diagnoses aannemelijk is te achten.
Dat is rechtstreeks in strijd met de standaard "verminderde arbeidsduur",
omdat daar duidelijk staat dat: "de diagnose is geen criterium" (halverwege blz. 13),
waarbij het woord "geen" nog eens benadrukt is door het cursief te maken.
Ook de bij de versie die het UWV op het internet heeft staan
is het woord "geen" cursief geschreven. Bij datzelfde punt
in de standaard staat ook: "er zijn geen diagnoses bekend waarvan gesteld kan worden
dat er geen urenbeperking mee gepaard kan gaan".
15. Daarom schreef ik een brief (van 24 februari 2006)
aan verzekeringsarts K4. over mijn problemen door de druk op mijn nek.
Omdat hij het rapport van reumatoloog S8. zo sterk afzwakt
is het van belang dat hij zich daarover uitspreekt.
Maar mijn vragen daarover wil hij (in zijn brief van 22 maart 2006)
niet beantwoorden. In mijn oproep (van 12 september 2007) aan hem
stel ik die vragen nog eens, en voor alle duidelijkheid
schrijf ik erbij: "Het gaat daarbij vanzelfsprekend om
mijn nekproblemen, die o.a. door reumatoloog S8. zijn verwoord".
In zijn antwoord (van 17 september 2007) schrijft hij echter opnieuw
dat hij geen discussie wil over nekproblemen in het algemeen.
Het gevolg is dat hij geen antwoord op mijn vragen wil geven,
niet in algemene zin, en niet voor mij specifiek.
Naar mijn mening volgt daar automatisch uit dat hij
dan niet met al mijn klachten rekening heeft gehouden.
16. Verzekeringsarts K4. vertelde dat hij zich niet met de opdracht
van de Rechtbank Rotterdam in de uitspraak van 17 augustus 2005 bezig hield
(zoals ik al schreef in mijn beroepschrift nadere gronden van 4 juni 2007,
bij punt 11). Toch gebruikt hij nu net die uitspraak om mijn klachten
nog minder serieus te nemen, als hij schrijft: "Gelet op deze opbouw van
de uitspraak d.d. 23-08-05 en de eerdere uitspraak van 2004 acht
ik het onwaarschijnlijk, dat een negatieve bijstelling van
de urenbeperking voor de hand zou liggen"
(zoals ik al schreef in mijn bezwaarschrift van 15 mei 2006, bij punt 15).
De Rechtbank Rotterdam vond de beslissing van het UWV onzorgvuldig,
onder andere omdat bezwaarverzekeringsarts D2. geen onderbouwing
voor de urenbeperking durfde te geven.
Dus hiermee gebruikt het UWV, via de uitspraak van de Rechtbank,
hun eigen onzorgvuldigheid om mijn klachten nog minder serieus te nemen.
17. Volgens mij is ook de bezwaarprocedure onzorgvuldig.
Op mijn bezwaarschrift wordt nauwelijks gereageerd.
Bezwaarverzekeringsarts H9. heeft mij ook nooit gezien.
Zij herhaalt (in haar brief van 6 februari 2007)
wat verzekeringsarts K4. heeft geschreven
en verwijst zelfs naar de brief van bezwaarverzekeringsarts O2.
(van 10 oktober 2005). Ook in beroep voert het UWV geen serieus verweer.
18. Door het UWV wordt regelmatig geschreven dat ik
met nieuwe medische gegevens moet komen.
Waarom dat niet lukt, wil ik hier uitleggen.
19. Allereerst betwijfel ik of een arts met zo'n dossier nog objectief kan zijn.
In de tweede plaats ben ik beperkt wat reistijd betreft.
Maar ook eenvoudige dingen lukken niet, zoals bijvoorbeeld
een neuro-psychologisch onderzoek.
En vanaf 1998 heb ik pijnstillers (die ik gebruik als het nodig is),
maar het is me nog nooit gelukt om met een arts serieus over de bijwerkingen te praten.
20. In het verleden heeft mijn advocaat contact gezocht
met allerlei mensen en instanties,
maar degene die interesse toonde haakte af.
Dat kwam waarschijnlijk door het dossier.
Er is ook een beroep gedaan op twee medische adviesbureaus.
Maar de artsen daarvan staarden zich blind op de rapporten van psycholoog K7.
en psychiater E2. en gingen dat zelfs nog erger maken.
21. Ik heb zelf telefonisch met twee artsen gesproken
die mij wel wilden onderzoeken. Maar zij zitten allebei niet in de buurt,
en ik vind het onverantwoord om de reis naar hen te maken.
22. Het is de taak van het UWV om zorgvuldig mijn mogelijkheden
en beperkingen te bepalen. Naar mijn mening is dat nog nooit gebeurd.
Deze beslissing is volgens mij wel erg onzorgvuldig,
mede omdat het de onzorgvuldigheden uit het verleden omvat,
en omdat het UWV de opdrachten van de Rechtbank negeert.
23. Vanwege alle onzorgvuldigheden wil ik u daarom vragen om
op beide onderdelen niet akkoord te gaan met deze beslissing van het UWV.
Hoogachtend,
D.
(vergoeding ter griffie laten vaststellen voor de personen die ik heb opgeroepen ?)
Vervolgens ontving ik de uitspraak. Hieronder staat eerst de
begeleidende brief van de Rechtbank.
de Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector Bestuursrecht
Aantekenen
De heer D.
datum 6 november 2007
onderdeel T1
ons kenmerk procedurenummer 07 / 1682 WAO STRN T1
onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer,
Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak van
de rechtbank waarbij op bovenvermeld beroep is beslist.
Hoogachtend, griffier
uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: WAO 07/1682-STRN
Uitspraak in het geding tussen
D., wonende te ###, eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(vestiging Breda), verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Naar aanleiding van de aanvraag van eiser om (voortzetting van zijn)
uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO),
berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%,
heeft verweerder bij
besluit van 16 juli 2004 eiser meegedeeld
dat hij met ingang van 1 juni 2004 recht heeft op uitkering,
berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Tegen dit besluit (hierna: primair besluit I) heeft eiser
bij
brief van 12 augustus 2004 bezwaar gemaakt.
Bij
besluit van 18 februari 2005
heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij
uitspraak van 17 augustus 2005
door de rechtbank gegrond verklaard (reg.nr WAO 05/1394).
Verweerder is opgedragen om binnen 6 weken na verzending van de uitspraak
een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming
van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij
besluit van 7 april 2006
(hierna: primair besluit II) heeft verweerder
eisers WAO-uitkering met ingang van 7 juni 2006 herzien naar een mate
van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Tegen dit besluit heeft eiser bij
brief van 15 mei 2006 bezwaar gemaakt.
Bij
besluit van 2 april 2007
heeft verweerder eisers bezwaren gericht
tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser
bij
brief van 8 mei 2007,
aangevuld bij brieven van
4 juni 2007,
1 augustus 2007 en
12 september 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij
brief van 26 juni 2007,
aangevuld bij
brief van 26 september 2007,
een verweerschrift ingediend.
Het
onderzoek ter zitting
heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2007.
Eiser was aanwezig. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
2 Overwegingen
Geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18,
eerste lid, van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen
gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk
niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen,
met soortgelijke opleiding en ervaring,
ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht,
of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Ingevolge artikel 18, vijfde lid, van de WAO wordt onder de eerstgenoemde arbeid
verstaan alle algemeen geaccepteerde, dus gangbare arbeid,
waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingevolge artikel 36,
eerste lid, van de WAO herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend,
ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering
in aanmerking komt.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de WAO gaat de herziening in op de dag,
met ingang van welke de belanghebbende ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde
voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten worden regels gesteld
betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WAO.
Ten aanzien van de handhaving van primair besluit I:
De rechtbank Rotterdam heeft in haar
uitspraak van 17 augustus 2005 geoordeeld dat,
gelet op het gestelde door eiser in bezwaar en beroep en gelet
op het gestelde in de
uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2002,
de (bezwaar)verzekeringsarts onvoldoende gemotiveerd heeft om welke reden
de urenbeperking voor eiser gehandhaafd dient te blijven.
Gelet op de ingangsdatum van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
dient vast komen te staan, na zelfstandig medisch onderzoek,
of er lichamelijke dan wel psychische afwijkingen of beperkingen zijn
die een urenbeperking ten aanzien van algemeen geaccepteerde arbeid ingaande
1 juni 2004 rechtvaardigen. Voorts heeft de rechtbank in deze uitspraak aangegeven
dat de vraag gerezen is in hoeverre van een objectief en onbevangen medisch oordeel
bij de bezwaarverzekeringsarts D2. sprake kan zijn, nu zij zowel in primo
als tweemaal in bezwaar de rapportages heeft opgesteld,
zodat zij dus heeft geoordeeld over haar eigen medische bevindingen.
Gelet op het doel van een brede heroverweging in bezwaar
en de controlefunctie van die heroverweging acht de rechtbank deze gang van zaken
niet zorgvuldig.
Naar aanleiding van deze uitspraak van de rechtbank
heeft bezwaarverzekeringsarts O2. dossierstudie verricht en op
10 oktober 2005
een rapport uitgebracht. In dit rapport concludeert de bezwaarverzekeringsarts
dat met inachtneming van de Richtlijn "Beperkte Arbeidsduur" er bij eiser
geen sprake van een urenbeperking is, omdat niet voldaan is
aan één van de drie genoemde indicatiegebieden.
Eiser wordt belastbaar geacht conform de functionele mogelijkhedenlijst (hierna: fml)
van 5 juli 2005 mits deze aangepast wordt door geen beperkingen te stellen
ten aanzien van het aantal uren per dag en het aantal uren per week.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser met ingang
van 1 juni 2004 geschikt geacht kan worden voor gangbare arbeid, zonder urenbeperking.
Omdat het in strijd met de zorgvuldigheid wordt geacht om
met terugwerkende kracht (nieuwe) functies te duiden,
hetgeen niet kan in verband met de zogenaamde aanzegjurisprudentie,
heeft verweerder de herziening van zijn WAO-uitkering per 1 juni 2004
naar een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% gehandhaafd.
Het duiden van fulltime functies per 1 juni 2004 had zeker niet kunnen leiden
tot een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse.
In beroep heeft eiser - kort gezegd - aangevoerd dat verweerders onderzoeken
niet zorgvuldig zijn geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
Beoordeeld dient te worden of verweerder eisers mate van arbeidsongeschiktheid
met ingang van 1 juni 2004 terecht heeft vastgesteld op 55 tot 65%.
De rechtbank is van oordeel dat met het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
10 oktober 2005,
na zelfstandig medisch onderzoek,
voldoende gemotiveerd is waarom er met ingang van 1 juni 2004
geen urenbeperking voor eiser dient te gelden. De rechtbank is van oordeel dat
dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden
het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt
voor onjuist te houden. Voorts merkt de rechtbank op dat met
dit onderzoek van bezwaarverzekeringsarts O2. voldaan is aan het gestelde in de
uitspraak van deze rechtbank van 17 augustus 2005
dat een andere bezwaarverzekeringsarts dan D2. een onderzoek in bezwaar
had moeten verrichten.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht gesteld heeft dat de
fml van 5 juli 2004
met uitzondering van de urenbeperking met ingang
van 1 juni 2004 voor eiser van toepassing is. De rechtbank is niet gebleken
dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden
van eiser overschrijdt. De rechtbank merkt voorts op dat verweerder
terecht in het bestreden besluit heeft weergegeven dat in verband met
de zorgvuldigheid geen nieuwe (fulltime) functies voor eiser geduid kunnen worden
voor de datum 1 juni 2004. Tevens is terecht gesteld dat het duiden
van fulltime functies niet tot een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse had kunnen leiden.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de destijds voorgehouden functies
zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend
als hij niet arbeidsongeschikt was geworden,
geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 60,8%.
De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder
bij primair besluit I derhalve terecht en op goede gronden per 1 juni 2004 bepaald
op 55% tot 65%.
Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit,
voor zover dit de beoordeling van eisers arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2004 betreft,
niet in rechte stand kan houden moet het beroep daartegen ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de handhaving van primair besluit II:
Bij het in rubriek 1 vermelde primaire besluit II heeft verweerder de WAO-uitkering
ingaande 7 juni 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Verzekeringsarts K4. heeft eiser op 8 december 2005 onderzocht in het kader
van de éénmalige herbeoordeling volgens het aangepaste Schattingsbesluit.
Naar aanleiding hiervan heeft hij op
3 februari 2006 een definitieve rapportage
en een
fml uitgebracht.
In deze fml zijn onder meer beperkingen aangegeven
ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren,
aanpassingen aan fysieke omgevingseisen,
dynamische handelingen en werktijden (zonder urenbeperkingen).
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen
een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend
kan worden ligt 18,93% lager dan het zogeheten maatmaninkomen.
In het kader van de heroverweging heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd
dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest
en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende
zijn onderkend bij het opstellen van de FML. De bezwaararbeidsdeskundige heeft
in het
rapport van 29 maart 2007
het voor eiser vastgestelde maatmanloon iets aangepast.
Voorts heeft zij drie van de voor eiser geduide functies niet geschikt geacht.
Er resteren voldoende functies om de schatting op te baseren.
De resterende functies geven een verlies aan verdienvermogen van 19,26%,
zodat de door de arbeidsdeskundige vastgestelde arbeidsongeschiktheidsklasse
van 15 tot 25% wordt onderschreven.
In beroep heeft eiser, kort weergegeven,
aangevoerd dat er onvoldoende beperkingen voor hem zijn gesteld
en dat de onderzoeken niet zorgvuldig zijn geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
Beoordeeld dient te worden of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid
van eiser met ingang van 7 juni 2006 terecht heeft vastgesteld op 15 tot 25%.
Daarbij dient de rechtbank te toetsen of verweerder de beperkingen correct
heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen,
in staat is gangbare arbeid te verrichten.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese en eigen onderzoek.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel
dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden.
In dit verband overweegt de rechtbank dat de bezwaarverzekeringsarts
in het rapport van 6 februari 2007 rekening gehouden heeft met de informatie
van de behandelend sector.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden
van eiser correct heeft vastgesteld. De rechtbank is niet gebleken dat
de belasting van de door de bezwaararbeidsdeskundige resterende voorgehouden functies,
de mogelijkheden van eiser overschrijdt.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen
met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet
arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen
te zien van 19,26%.
De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 7 juni 2006 is door verweerder
bij primair besluit II derhalve terecht en op goede gronden bepaald op 15% tot 25%.
De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat het bestreden besluit,
voor zover hierbij primair besluit II is gehandhaafd,
niet in rechte stand kan houden.
Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr.
S17., rechter, en door deze
en
M9., griffer,
ondertekend.
De griffier:
###
De rechter:
###
Uitgesproken in het openbaar op
31 oktober 2007.
1 november 2007.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder
kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep,
Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes
weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift
van deze uitspraak is verzonden.
Vanaf de beslissing op bezwaar in april tot de zitting in oktober was ik
6 maanden hiermee bezig geweest. Bijna 6 dagen per week, en zonder vakantieperiode
natuurlijk. Een controle bij de tandarts had ik overgeslagen, en naar
mijn huisarts gaan had ik uitgesteld.
En dat is dus allemaal voor niets geweest.
Ik vroeg het proces-verbaal van de zitting op, dat is wat de griffier
tijdens de zitting heeft opgeschreven.
Aan: Rechtbank Rotterdam
Sector Bestuursrecht
t.a.v. de griffier
Rotterdam
Datum: 21 november 2007
Uw kenmerk: procedurenummer 07 / 1682 WAO STRN T1
Betreft: Opvragen proces-verbaal van de zitting.
Edelachtbare Vrouwe, Heer,
Zou u mij het proces-verbaal van de zitting willen toesturen?
Tevens zou ik voor de volledigheid van mijn dossier ook graag kopieën
van de volgende stukken ontvangen (deze had ik al eerder opgevraagd
met mijn brief van
1 augustus 2007):
• De brief waarin de Rechtbank aan het UWV vraagt
om het dossier te sturen en daarin ook vraagt om een inventarislijst.
• Indien er bij het verweerschrift van het UWV,
d.d.
26 juni 2007,
een begeleidende brief aanwezig was,
dan zou ik daar ook graag een kopie van ontvangen.
Bij voorbaat hartelijk dank.
Hoogachtend,
D.
Het duurde een paar weken, maar toen kreeg ik het proces-verbaal
(verslag van de griffier van de zitting).
Ook ontving ik een brief van 11 mei 2007, die ik eerder had
opgevraagd maar toen wilde de Rechtbank die niet sturen.
Hieronder staat de begeleidende brief, met daaronder het proces-verbaal.
de Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector Bestuursrecht
De heer D.
datum 3 januari 2008
onderdeel T1
contactpersoon dhr Z3.
ons kenmerk procedurenummer 07 /1682 WAO STRN T1
casusnummer
onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer,
Op uw verzoek met de brief d.d. 21 november zend ik u ter completering
van uw dossier hierbij een kopie van gedingstuk A 5 en in afschrift het proces-verbaal.
Een inventarislijst van de stukken van het UWV is door de rechtbank niet ontvangen.
Hoogachtend,
Z3.
griffier
De brief die ik had opgevraagd (blijkbaar stuk A 5) zat er ook bij, dat is
de brief van
11 mei 2007 waarin de Rechtbank
het dossier bij het UWV opvraagt.
Hieronder staat het proces-verbaal (verslag van de griffier van de zitting).
proces-verbaal
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr. WAO 07/1682-STRN
Proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in het openbaar gehouden
op 8 oktober 2007 te Rotterdam.
Zitting hebben mr. S17., rechter, en M9., griffier.
De rechtbank stelt aan de orde de procedure tussen D., eiser,
wonende te ###, en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(vestiging Breda), verweerder, nadat deze is uitgeroepen.
Aanvang: 11.00 uur.
Verschenen: Eiser, bijgestaan door zijn vader.
Partijen hebben - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Eiser:
Het is mij bekend dat verweerder vandaag niet aanwezig is.
Eiser voert het woord aan de hand van de door hem overlegde pleitnotities,
die aan het proces-verbaal zijn toegevoegd.
Bij punt 8. wordt aangegeven dat de verzekeringsarts rekening gehouden heeft
met een urenbeperking van 6 uur per dag. De Centrale Raad van Beroep heeft
dit bevestigd in de uitspraak van 4 juli 2006.
Bij punt 12. laat eiser een advertentie zijn, waarbij in 2005 aangekondigd
wordt dat er zeer zorgvuldige heronderzoeken zullen plaatsvinden.
De rechtbank:
Bij de vorige uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat er een onderzoek
dient plaats te vinden naar de gestelde urenbeperking van 6 uur per dag.
Eiser:
Ik ben van mening dat verweerder niet in staat is om over mij te oordelen.
Daarom verzoek ik u te oordelen dat verweerder niet over mij mag oordelen.
Bij de keuring door verzekeringsarts dr. K4. in 2005 dacht ik
dat hij een onderzoek zou gaan verrichten. Maar deze verzekeringsarts gaf aan
dat hij zich daar niet mee bezig hield.
Hij zei dat een andere verzekeringsarts dat zal doen.
De rechtbank sluit het onderzoek in deze procedure en deelt mede
dat binnen zes weken schriftelijk uitspraak zal worden gedaan behoudens verlenging.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat is vastgesteld en ondertekend door
de rechter en de griffier.
M9.
S17.
Het verslag hierboven is kort en klopt niet helemaal.
Er staat dat ik werd bijgestaan door mijn vader. Maar dat
was niet mijn vader, maar iemand die met de auto reed, en mijn
aangepaste tuinstoel droeg.
Tijdens de zitting is gesproken dat er een onderzoek
gedaan had moeten worden naar de 6 uur per dag.
De rechter vroeg mij wat ik ermee op zou schieten
als ik dat onderdeel (onderdeel 1) zou winnen.
Ik heb toen verwezen naar
punt 41 van mijn beroepschrift,
waar ik de rechter vraag om te oordelen dat het UWV
kennelijk niet in staat is om mij te beoordelen.
Ik meen dat de rechter mij vroeg waarom ik geen aktie had
ondernomen toen het UWV geen beslissing nam (van onderdeel 1).
Ik heb toen geantwoord dat verzekeringsarts K4. in december 2005
zei dat de afdeling Bezwaar en Beroep daar mee bezig was, maar
(nu achteraf gezien) was het UWV daar helemaal niet mee bezig.
Vervolgens ging ik in hoger beroep bij de
Centrale Raad van Beroep.
Laatste wijziging van deze bladzijde: januari 2008