Beslissing en bezwaar

1999

Hieronder staat de beslissing van het UWV. Zoals gewoonlijk staat daar niet het woord "beslissing" bovenaan de brief.

thumbnail thumbnail
g.

Kopie sag dossier

Dhr. D.

Datum 31 mei 1999

Betreft: voortzetting van uw wao-uitkering.

Geachte heer D.,

Op dit moment hebt u recht op een wao-uitkering, die gebaseerd is op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Deze uitkering loopt af op 1 juni 1999. U hebt een voortzetting van uw uitkering aangevraagd. Uw uitkering wordt per 1 juni 1999 voortgezet voor een periode van vijf jaar en loopt daarmee door tot 1 juni 2004, tenzij uw uitkering binnen deze periode op grond van de daarvoor geldende voorwaarden gewijzigd moet worden of als u niet meer aan de voorwaarden voor het recht op uitkering voldoet.

Wij hebben uw arbeidsongeschiktheid echter opnieuw beoordeeld. Op grond hiervan hebben wij vastgesteld dat dit percentage ongewijzigd blijft.

Als u nog vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mevr. H.. Het telefoonnummer staat boven aan deze brief.

Hoogachtend,

G.
Mevr. H.

Wettelijke grondslag
Deze beslissing is genomen op grond van de artikelen 18, 21, 21a, 21b, 34, 35, 36, 88a tot en met 88d en 88f van de wao, artikel 52 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid, de artikelen XVI tot en met XVIII van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen en artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht.

Bezwaar
Als u het niet eens bent met deze beslissing, kunt u daartegen bezwaar maken binnen zes weken, te rekenen vanaf de dag na dagtekening van de beslissing. U kunt het bezwaarschrift richten aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, p/a G., afdeling Bezwaar en Beroep, G..
In de bijlage bij deze beslissing vindt u meer bijzonderheden over de manier waarop u bezwaar kunt maken.



Hieronder staat het (voorlopige) bezwaarschrift.

thumbnail
BEZWAARSCHRIFT

Aan het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen
G., Afd. Bezwaar en Beroep

GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:

D., wonende te ### aan de ###, te dezer zake domicilie kiezende te ### aan de ten kantore van de advocaat en procureur mr P., die ten deze tot gemachtigde wordt gesteld en als zodanig zal optreden;

1. Dit bezwaarschrift richt zich tegen de beschikking d.d. 31 mei 1999 van G., kenmerk AGwaz/wajong/wao/### waarbij is besloten het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd vast te stellen op 15-25% (productie 1);

2. Klager kan zich niet met de inhoud van deze beschikking, noch met de gronden waarop deze berust, verenigen, zodat hij recht en belang heeft een bezwaarschrift in te dienen;

3. Klager behoudt zich het recht voor nadere gronden in te dienen;

REDENEN WAAROM:

Klager zich wendt tot het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen, G., afd. Bezwaar en Beroep te G., met het verzoek de beslissing d.d. 31 mei 1999, kenmerk AGwaz/wajong/wao/### in te trekken en de arbeidsongeschiktheid van klager vast te stellen op 100% dan wel de arbeidsongeschiktheid van klager opnieuw te beoordelen en het arbeidsongeschiktheidspercentage te laten vaststellen overeenkomstig zijn beperkingen, welke beperkingen aanleiding geven tot een aanmerkelijk hoger arbeidsongeschiktheidspercentage dan nu door G. is vastgesteld.

6 juli 1999
Gemachtigde


Hieronder staat een intern formulier van de uitvoeringsinstelling.

thumbnail
g. bv

Memo

Afdeling Bezwaar en Beroep
Van Kantoor G.-administratie
Aan: Afd. arbeidsgeschiktheid
Datum 7-7-99

bezwaarschriftprocedure

belanghebbende: D.
wonende te : ###
Sofinummer : ###
Registr.nr. : ###
RIB-nr : ###


Bovengenoemde belanghebbende heeft tegen uw beslissing d.d. ... een bezwaarschrift ingediend, waarvan u bijgaand een kopie ontvangt.

Wij verzoeken u per omgaande aan ons toe te sturen:
[ ] het betaaldossier AAW/WAO
[ ] het betaaldossier / uitkeringsdossier ZW
[X] het claim-dossier ( groen) AG
[ ] het boete-dossier (terugvordering/invordering)
[ ] het medisch (rood) dossier AG
    te zenden aan de Bezwaar-verzekeringsarts
a.u.b. indien van toepassing aangeven:
[ ] medisch dossier aan bezwaar-verzekeringsarts
    overhandigd d.d.

met vriendelijke groet,
afdeling Bezwaar en Beroep



thumbnail
g.

###advocaten
t.a.v. de heer mr P.

Contactpersoon D.
Datum 23 juli 1999
Uw brief van 6 juli 1999

Betreft: bezwaarschrift D. te ###.

Geachte heer P.,

Op 6 juli 1999 hebt u namens de heer D. te ### een bezwaarschrift ingediend naar aanleiding van de beslissing van 31 mei 1999. Wij hebben met onze brief van 19 juli 1999 de ontvangst van uw bezwaarschrift bevestigd.

De wet stelt eisen aan een in te dienen bezwaarschrift. U hebt hieraan niet volledig voldaan, omdat u de gronden van het bezwaar niet in uw bezwaarschrift hebt vermeld.

Gevolg hiervan ken zijn dat uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard. Uw bezwaarschrift zal dan niet meer in behandeling worden genomen. Om dit te voorkomen stellen wij u in de gelegenheid om vóór uiterlijk 20 augustus 1999 het verzuim te herstellen.

Concreet vragen wij u ons vóór die datum toe te zenden de gronden waarop uw bezwaar rust.

Voor de goede orde merken wij nog op, dat de ons gegeven termijn om op uw bezwaarschrift te beslissen wordt opgeschort tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de u daarvoor gegeven termijn ongebruikt is verstreken.

Hoogachtend,
namens het Landelijk instituut sociale verzekeringen
de uitvoeringsinstelling
G.
D.
beambte bezwaar en beroep

Bij lage(n): dossierstukken


Hieronder staat het bezwaarschrift, maar omdat een bezwaarschrift al is ingediend en hier pas de onderbouwing wordt gegevens, is dit het "bezwaarschrift nadere gronden".

thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
BEZWAARSCHRIFT

Aan het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen
G., Afd. Bezwaar en Beroep

GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:

D., wonende te ### (###) aan de ###, te dezer zake domicilie kiezende te ### aan de ### ten kantore van de advocaat en procureur mr P., die ten deze tot gemachtigde wordt gesteld en als zodanig zal optreden;

1.   Dit bezwaarschrift richt zich tegen de beschikking d.d. 31 mei 1999 van G., hierna te noemen "het G.", kenmerk AG-waz/wajong/wao/### waarbij is besloten het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd vast te stellen op 15-25% (productie 1);

2.   Klager, hierna te noemen "D.", kan zich niet met de inhoud van deze beschikking, noch met de gronden waarop deze berust, verenigen, zodat hij recht en belang heeft een bezwaarschrift in te dienen;

3.   D. heeft op 6 juli 1999 een bezwaarschrift ingediend onder nader aan te voeren gronden. Hij wenst gronden in dit bezwaarschrift aan te vullen;

4.   De beschikking is niet gemotiveerd. Mitsdien komt de beschikking voor intrekking in aanmerking nu zij niet de gronden weergeeft waarop de beslissing berust. Er is sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur;

5.   D. heeft bij C. gefunctioneerd als Software Engineer. Op 21 april 1992 heeft hij zich bij zijn werkgever ziek gemeld. Op 23 maart 1993 is de mate van arbeidsongeschiktheid van D. vastgesteld op 45-55%. Op dat moment werkte D. 3,6 uur per dag. Hij heeft medio 1993 aangegeven bij de gemeenschappelijke medische dienst (GMD) dat uitbreiding van het aantal uren niet haalbaar was;

6.   Bij beslissing van 19 oktober 1993 is de arbeidsongeschiktheid van D. gewijzigd vastgesteld op 15-25%. Bij beslissing van 19 april 1994 is de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15-25% ingaande 1 juni 1994 en eindigende op 1 juni 1999.

Tegen deze beslissing heeft D. beroep ingesteld. Het G. achtte D. namelijk in staat om gedurende 6 uur per dag werkzaamheden te verrichten. Dit heeft D. bestreden, zich stellende op het standpunt dat zijn beperkingen hem hiertoe niet in staat stelden. De rechtbank heeft in het kader van het haar voorgelegde geschil advies gevraagd aan orthopedisch chirurg S. en psychiater E.. E. heeft bij advies d.d. 26 oktober 1994 de rechtbank gemeld dat hij van mening is dat D. gedurende 6 uur per dag werkzaamheden kan verrichten. De rechtbank heeft vervolgens bij beslissing d.d. 2 maart 1995 de ingestelde beroepen ongegrond verklaard;

7.   Op 5 maart 1997 heeft D. zich bij zijn werkgever ziek gemeld ten gevolge van een toename van zijn beperkingen. Deze toename zou ertoe dienen te leiden dat D. na het 4 weken ontvangen hebben van ziekengeld, ingeschaald zou worden in een hogere WAO/AAW-klasse (Wet Amber, art 39a WAO). Op 28 mei 1997 heeft het G. besloten D. op en na 26 mei 1997 niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt te achten tot het verrichten van zijn arbeid. Nadat het bezwaar van D. op 26 september 1997 tegen deze beslissing is afgewezen, heeft D. op 9 oktober 1997 beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te M.. Bij beslissing van 25 augustus 1998 heeft de rechtbank het beroep van D. ongegrond verklaard. Bij beroepschrift d.d. 2 oktober 1998 is hoger beroep ingesteld van deze beslissing bij de Centrale Raad van Beroep. De kwestie is nog steeds bij de Centrale Raad van Beroep in behandeling;

8.   D. kampt sinds 1997 met een toename van zijn beperkingen welke toename aangegeven kan worden als volgt:

• Het gebruik van spieren is steeds meer beperkt door toename van pijn in de nek.
• De in het verleden opgetreden beperkingen veroorzaken steeds meer hinder.
• Er is sprake van een toename van pijn in de nek.
• Er is sprake van sneller optredende hoofdpijn en duizeligheid.
• Moeheid neemt fors toe. D. dient globaal 9 uur per dag te
slapen en ligt globaal 16 per dag op bed. Hij dient ook 's-ochtens 1 à 2 uur en 's-avonds globaal 1 uur te rusten. Ook 's-middags rust klager gemiddeld 3 uur.
• Er is sprake van bewegingsbeperkingen. D. ondervindt voorts meer hinder aan de beperkingen van C2/C3 en heeft meer last van verkramping van spieren in de nek.

9.   Zowel volgens drs. K7. (R.) als drs. F3., psychologe, is er ten aanzien van D. geen sprake van een psychopathologie (bijlage 3 bij productie 2). K. geeft aan dat uitgaande van de resultaten van de testscores, geconcludeerd dient te worden dat er met D. in psychosociale, dan wel psychiatrische zin niets aan de hand is.
F3. stelt dat de klachten van D. hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven zijn aan een moeilijk te diagnosticeren somatisch probleem. Zij concludeert dat D. niet lijdt aan enige psychopathologie. Ook acht zij D. geen zgn. "somatiseerder". F3. concludeert dat D. "emotioneel functioneert als een normaal, gezond mens, die er terecht tegenin gaat, als men hem niet serieus neemt, die vriendelijk doch beslist protesteert, wanneer men hem als een emotionele kneus afschildert die functioneert op het niveau van een kind, die mogelijkerwijze geïrriteerd raakt wanneer men hem vervolgens in staat acht om 6 uur lang inspannend hoog geschoold werk te verrichten, terwijl hij uit ervaring weet dat hij dit niet kan opbrengen van zijn nek- en rugklachten, vermoeidheid en migraine".

10.   Op 20 mei 1999 is D. beoordeeld door de verzekeringsarts in het kader van de vijfjaarlijkse WAO-beoordeling. De verzekeringsarts heeft in deze beoordeling gesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie en/of een ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Anderzijds volgt de verzekeringsarts de psychiatrische expertise van E. waarin D. in staat werd geacht eigen werk als programmeur gedurende 6 uur per dag te verrichten. Hierop baseert de verzekeringsarts tevens zijn conclusie dat D. in staat zou moeten worden geacht om 6 uur per dag te werken. De bevindingen van de verzekeringsarts en E. zijn echter met elkaar in strijd. Psychiater E. baseert zich in zijn rapportage van 26 oktober 1994 op de aanname dat er sprake is van een psychopathologie en/of persoonlijkheidsproblematiek betreffende D.:
"Het gehele beeld van betrokkene imponeert mij zeker als pathologisch waarbij er sprake lijkt van een ontwikkelingsstagnatie. Er lijkt vroege persoonlijkheids-problematiek te spelen, psychodynamisch gezien wortelend in de autonomiefase ronde het 2e-3e levensjaar. Betrokkene is in zijn psychoseksuele en psychosociale functioneren niet verder gekomen dan dat in feite.... Psychodynamisch gezien lijkt er sprake van een emotionele ontwikkelingsfixatie in de pre-oedipale fase, preciezer gezegd een emotionele stagnatie in de autonomiefase in de leeftijd rond 2-3 jaar";

11.   Indien de visie van de verzekeringsarts, dat ten aanzien van D. geen sprake zou zijn van psychopathologie en/of een ernstige persoonlijkheidsproblematiek, welke visie D. overigens onderschrijft, betekent dit dat de rapportage van E. op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. Tevens is alsdan de conclusie dat D. in staat zou moeten worden geacht om 6 uur per dag werkzaamheden te verrichten, onjuist;

12.   Voorts is van belang dat de rapportage van E. inmiddels meer dan 5 jaar oud is. Gezien de voortschrijdende beperkingen van D. welke eveneens in de afgelopen jaren zijn toegenomen, is het geïndiceerd een nieuwe rapportage te laten plaats vinden. Dit spreekt, gezien de conclusies van verzekeringsarts K. te meer, nu zijn bevindingen in strijd zijn met de bevindingen van E.;

13.   Voorts merkt D. op dat ten onrechte door de verzekeringsarts geen informatie is ingewonnen bij de curatieve sector. Er is slechts uitgegaan van medische informatie uit het dossier, welke gedateerd is. Nieuwe medische gegevens, zoals het rapport van drs. F3., zijn niet in de beoordeling betrokken, althans dit blijkt niet uit de overwegingen van de verzekeringsarts. Gezien de gedateerdheid van het dossier was het eveneens geïndiceerd geweest om een nieuwe medische expertise te laten verrichten aan D.. Voorts merkt D. op dat verzekeringsarts K. heeft aangegeven dat er misslagen bij het bepalen van het arbeidsongeschiktheidspercentage zouden kunnen zijn gemaakt. Hij zou dit vervolgens nog met de arbeidsdeskundige overleggen teneinde te bezien of mogelijk een hogere uitkering zou kunnen worden verstrekt. Uit niets blijkt echter dat het overleg met een arbeidsdeskundige heeft plaats gevonden;

14.   Voorts wijst D. op de richtlijn "Medische Arbeidsongeschiktheidcriterium" (TICA-mededeling 96122 van 19 september 1996, besluit LISV 2 april 1997, STCRT 1997, 74). Uit deze richtlijn vloeit voort dat een verzekeringsarts zelfstandig tot taak heeft om stoornissen, beperkingen of handicaps vast te stellen. Dit betekent eveneens dat hij niet voetstoots uit kan gaan van de rapportage van E., mede gezien het feit dat deze gedateerd is en D. nieuwe beperkingen heeft. Voorts geldt dat een verzekeringsarts zich af moet vragen of zijn waarneming reproduceerbaar is. Mede gezien het feit dat de rapportage van de verzekeringsarts innerlijk tegenstrijdig is, had een nadere expertise dan wel een nadere toetsing voor de hand gelegen. Een verzekeringsarts dient immers een zodanig uitgebreid en diepgaand onderzoek te doen, dat hij eventuele tegenspraken met betrekking tot het geheel van stoornissen, beperkingen en handicaps, kan opsporen. Voorts wijst D. in het kader van de richtlijnen "Medische Arbeidsongeschiktheidcriterium" erop dat in geval van een moeilijk objectiveerbare aandoening, zoals de aandoening van D., het feit dat er geen lichamelijke of psychische oorzaken gemeten of aangetoond kunnen worden, niet betekent dat er daarom geen stoornissen, beperkingen of handicaps bestaan. Van belang is of een bestaan aannemelijk is te achten en hoeverre daarmee ongeschiktheid als gevolg van ziekte optreedt. Het was op zijn minst geïndiceerd geweest dat de verzekeringsarts in eik geval hieromtrent enige overweging had opgenomen in zijn rapportage;

15.   Ook motiveert de verzekeringsarts overigens niet, afgezien van de rapportage van E., op basis waarvan hij concludeert dat klager in staat zou zijn om 6 uur per dag arbeid te verrichten;

16.   D. werkt in elk geval reeds sinds maart 1997 niet meer. Hij dient in zijn onderhoud te voorzien met de uitkering die hij in het kader van de WAO/AAW ontvangt. D. wenst zeer gaarne arbeid te verrichten, doch is hiertoe niet in staat. Dit blijkt uit rapportages welke hij zelf heeft vervaardigd en waar hij ongeveer 1 jaar over heeft gedaan. Deze zijn overgelegd als bijlagen bij het beroepschrift aan de Centrale van Beroep in een andere kwestie welke hierbij als productie 2 is overgelegd;

17.   Vaststaat dat de aandoening van D. moeilijk te duiden is. Dit wil echter niet zeggen dat D. ook geen aandoening heeft. D. gaat uit van een somatische oorzaak van zijn gebreken, met name gezien het gegeven dat reumatoloog S8. eveneens een somatische oorzaak van zijn klachten heeft aangegeven. Dat hij gebreken heeft staat vast, anders zou hij arbeid verrichten. Gezien de consistentie van de gebreken, welke toenemen, en de consistentie in het gedrag van D., kan het niet anders zijn dan dat zijn beperkingen als ziekte dienen te worden getypeerd. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat wat betreft de beoordeling van psychiatrische/psychische aandoeningen de Centrale Raad van Beroep deze karaktereigenschappen als ziekte dan wel als gebrek beschouwt, indien betrokkene op zijn gedrag geen greep meer krijgt. Indien dit het geval zou zijn, dan is in elk geval sprake van een forse arbeidsongeschiktheid betreffende D.;

18.   Gezien het vorenstaande en gezien de duidelijke beperkingen van D. en het consistente gedrag van D., tezamen met een consistent patroon in zijn beperkingen welke wel duidelijk waarneembaar maar niet eenvoudig te duiden zijn als gevolg van een bepaalde ziekte, kan niet anders dan worden geconcludeerd dat sprake is van een onvolledig en onjuist medisch onderzoek van de zijde van de verzekeringsarts en daarmede een onzorgvuldige en onjuiste beslissing van het G..
D. wijst dienaangaande op RSV 1999/106 en RSV 1999/111;

19.   D. wijst er voorts op dat bij het arbeidsongeschiktheidsonderzoek de verzekeringsarts de mogelijkheden dient te onderzoeken van D. en de arbeidsdeskundigen daarmee in overeenstemming zijnde arbeidsmogelijkheden (draagkrachtonderzoek en belastbaarheidsonderzoek). Naar nu blijkt is er nimmer een belastbaarheidsprofiel opgesteld. In 1992 is slechts ervan uitgegaan dat D. gedeeltelijk geschikt zou zijn voor zijn eigen werk van programmeur in dienst van C. B.V. te M.. Destijds, in 1992/1993, had echter een belastbaarheidsprofiel moeten worden opgemaakt. Ook bij de herbeoordeling in 1999 is geen belastbaarheidsprofiel opgemaakt hetgeen overeenkomstig de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wel een vereiste is. Daarbij komt dat D. niet meer in dienst bij C. B.V. te M. is zodat zijn arbeidsongeschiktheid dan wel zijn arbeidsgeschiktheid ook niet meer afgemeten kan worden aan zijn functioneren als programmeur in dienst van C.. Nu geen arbeidsprofiel is vastgesteld, is mitsdien sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel (zie tevens productie 4);

20.   Gezien het vorenstaande komt de beschikking van het G. voor intrekking in aanmerking;

21.   D. overlegt

• Beroepschrift onder nader aan te voeren gronden Centrale Raad van Beroep te Utrecht d.d. 2 oktober 1998 (productie 2).
• Beroepschrift nadere gronden d.d. 17 juni 1999 (productie 3).
• Brief G. B.V. d.d. 27 augustus 1999 (productie 4)

22. D. wenst de inhoud van productie 1 en 2 als hier volledig ingelast en geïnsereerd te beschouwen;

REDENEN WAAROM:

Klager zich wendt tot het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen, G. B.V, afd. Bezwaar en Beroep te G., met het verzoek de beslissing d.d. 31 mei 1999, kenmerk AG-waz/wajong/wao/### in te trekken en de arbeidsongeschiktheid van klager vast te stellen op 100% dan wel de arbeidsongeschiktheid van klager opnieuw te beoordelen en het arbeidsongeschiktheidspercentage te laten vaststellen overeenkomstig zijn beperkingen, welke beperkingen aanleiding geven tot een aanmerkelijk hoger arbeidsongeschiktheidspercentage dan nu door G. B.V. is vastgesteld.

M., 1 september 1999


Daarna kwam er een hoorzitting.

Laatste wijziging van deze bladzijde: oktober 2002