PLEITNOTITIES
Arrondissementsrechtbank te M.
zitting d.d. 20 februari 1995
10.10 uur
reg nr 93/732 AAW/WAO
INZAKE:
D.,
wonende te A.,
gemachtigde/advocaat: Mr P.
contra:
de ###Bedrijfsvereniging
gemachtigde/advocaat: -
Edelachtbare Heer,
1. In casu betreft het het beroep tegen de beslissingen van de
Nieuwe IndustriëleBedrijfsvereniging d.d. 19 oktober 1993
en
de beslissing van de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging d.d. 19 april 1994, waarbij is bepaald dat het
arbeidsongeschiktheidspercentage van client, dhr D., dient te
worden vastgesteld op 15-25%.
2. Client is van mening dat de beschikking d.d. 19 april 1994
dient te worden vernietigd aangezien zij is genomen door een
niet bevoegde bedrijfsvereniging, de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging.
De
werkgever van cliënt is aangesloten bij de
Nieuwe Industriële bedrijfsvereniging.
3. Daarnaast komen de beschikkingen d.d. 19 oktober 1993 en
19 april 1993 voor vernietiging in aanmerking omdat zij onvoldoende
zijn gemotiveerd. In de eerste beschikking wordt slechts vermeld dat
de arbeidsongeschiktheid is afgenomen, maar wordt in het geheel
geen reden vermeld. In de beschikking d.d. 19 april 1994 wordt
slechts verwezen naar het periodiek onderzoek van de
GMD terwijl
wordt verzuimd de gronden aan te geven op basis waarvan de
arbeidsongeschiktheid van cliënt gewijzigd zou zijn naar 15-25%.
4. Client kampt reeds geruime tijd met klachten. Klachten, waarvan
zeer moeilijk te oorzaken aan te geven zijn
Met name betreft het hier:
- vermoeidheid
- slapeloosheid
- hoofdpijn
- pijn in de nek
Als cliënt van zijn werk thuis komt heeft hij last van grote
moeheid. Client ligt een groot gedeelte van de dag ongewild in bed.
In feite rust hij ook van slapen niet (volledig) uit. Hij heeft
aanpassingen nodig om nog enigszins te kunnen functioneren. In feite
voelt cliënt zich nooit echt uitgerust. Rugklachten heeft
hij reeds sinds jonge leeftijd.
5. Bij client is sterk de wil aanwezig om te werken. In 1992 heeft
hij zelf het initiatief genomen om meer te gaan werken. Dit om te
bewijzen dat hij zich volledig wilde inzetten. Client neemt nu zelfs
vakantiedagen op om rust te houden teneinde te kunnen werken.
6. Verzekeringsgeneeskundige P. merkt in 1992 en 1993 reeds op dat
cliënt met zeer veel moeite halve dagen kon werken
(zie gedingstuk 13, geneeskundig onder
27 mei 1993). P. ziet de
oorzaken echter niet somatisch maar psychiatrisch. Vreemd is echter
dat hoewel P. zich erin kan vinden dat cliënt zeer veel moeite
heeft zich op zijn werkplek staande te houden en P. geen feitelijke
oorzaken voor de verschijnselen van cliënt kan vinden, behoudens
mogelijk psychische, toch een uitbreiding voorstaat van 4 tot 6 uur
werken per dag.
7. In de rapportage van 2 september 1993 (gedingstuk 15.1) vermeldt
P. dat naar zijn mening de moeheid van cliënt niet wordt veroorzaakt
door het verkeerd staan van de nekwervels. Derhalve zou volgens P.
geen verder lichamelijk onderzoek vereist zijn. Indien hij echter
geen andere oorzaken voor de gebreken van cliënt kon vinden,
behoudens mogelijk psychiatrische, (zie gedingstuk 13) zou dit toch
echter zeker geïndiceerd zijn.
8. Wel adviseert P. een uitbreiding van 4 naar 6 uur. Dit terwijl
feitelijk niet wordt aangegeven in welk mate de situatie van cliënt
feitelijk gewijzigd is ten opzichte van 1992.
9. Op basis van het bovengenoemde dienen de beslissingen d.d. 19 oktober 1993
en 19 april 1994 wegens te worden vernietigd aangezien deze niet met de
in acht te nemen zorgvuldigheid zijn genomen.
10. Ten aanzien van een mogelijk psychische problematiek heeft cliënt
contact gehad met het drs K7.. Deze stelt dat er met cliënt
"in psychiatrische zin niets aan de hand is". Wél is sprake
van een somatisatie-stoornis, in verband met de stelling van cliënt
dat zijn klachten somatische oorzaken hebben.
11. Volgens cliënt is een beperking van cervicale wervelkolom
verantwoordelijk voor zijn klachten. Zowel osteopaat D. en Reumatoloog S.
geven dit aan. D. spreekt van een beperking van onder andere C2 en
S. spreekt van een lichte scoliose naar links convex op een hoogte C3-C4.
Deskundige orthopaedisch chirurg S. heeft hiermee bij zijn onderzoek
d.d. 10 mei 1994 en rapportage d. d. 27 juni 1994 onvoldoende rekening
gehouden.
12. S. concludeert in zijn rapportage dat orthopaedisch gezien cliënt
in staat zou moeten zijn om 6 uur te werken. Van belang is echter dat hij
geen zekerheid geeft omtrent de gezondheidssituatie van cliënt. Voor
de moeilijke situatie waarin cliënt terecht is gekomen en zijn klachten,
zo stelt S., zijn waarschijnlijk geen lichamelijke oorzaken aan te geven.
Zeker vond hij dit derhalve niet. S. opperde een psychiatrisch onderzoek.
13. Vervolgens verrichte deskundige E., psychiater onderzoek aan cliënt
op 18 oktober 1993. Hierop is door cliënt uitgebreid gereageerd op
23 december 1994. Client betwist de conclusies van E.. Met name gaat E.
er aan voorbij dat het leefpatroon van cliënt geen psychische oorzaak
heeft maar een somatische oorzaak. Het "rigide" leefpatroon van cliënt
komt noodgedwongen voort uit zijn lichamelijke gebreken. Zijn lichamelijke
gesteldheid laat het niet toe dat hij langer dan 4 uur per dag arbeid
verricht. Dit heeft cliënt ook aan E. gemeld.
14. E. concludeert dat medisch psychiatrisch gezien voor cliënt geen
redenen aan te geven zijn om niet 6 uur per dag te werken.
15. Voor cliënt is het feitelijk onmogelijk is om 6 uur per dag
te werken. Bijna zijn gehele tijdsbesteding is er ook nu op gericht
om zijn werk vol te kunnen houden.
16. Nu blijkbaar geen afdoende geen psychiatrische redenen zouden zijn
aan te geven ligt het in de rede dat beperking van C2 verantwoordelijk
voor de klachten van cliënt. Hierop duidt in elk geval de d.d.
23 december 1994 overgelegde brief met bijlage van osteopaat D. en de
brief van Huisarts G.. Het blijft naar de mening van cliënt dan ook
geïndiceerd dat een neurologisch onderzoek plaatsvindt.
17. Door de bedrijfsvereniging is niet voldoende aangetoond dat cliënt
in staat zou zijn om in plaats van 4 uur nu 6 uur per dag arbeid te
verrichten. Ook uit de gedurende deze procedure verrichte onderzoeken zijn
de oorzaken van de klachten van cliënt niet afdoende aangetoond.
Niet afdoende worden redenen gegeven op grond waarvan geconcludeerd zou
kunnen worden dat cliënt 6 uur zou kunnen werken. Niet is aangetoond
waarom de beperking in de nek van cliënt niet de oorzaak van zijn
klachten zou kunnen zijn.
18. Ik moge u dan ook verzoeken de beslissing van de
Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging d.d. 10 oktober 1993 en de
beslissing van de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging d.d. 19 april 1994
te vernietigen en te bepalen dat de Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging
opnieuw zal moeten beslissen met inachtneming van Uw uitspraak.
gemachtigde/advocaat
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE M.
Enkelvoudige Kamer voor Bestuursgeschillen
Reg.nrs.: AAW/WAO 93/732 AAW/WAO 94/432
Uitspraak inzake :
D., wonende te ###, eiser,
tegen
Het bestuur der Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging,
verweerder.
1. Feiten en procesverloop.
Eiser is op 23 juli 1990 als programmeur in dienst getreden bij C.
te M..
Op 21 april 1992 is eiser in verband met moeheidsklachten en later nekklachten
arbeidsongeschikt geworden. Terzake hiervan heeft hij over de maximum duur
uitkering van ziekengeld ingevolge de Ziektewet ontvangen.
Verweerder heeft eiser in aansluiting hierop met ingang van 23 maart 1993
uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de
Arbeidsongeschiktheidsverzekering (verder AAW en WAO) toegekend, berekend naar
een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
AAW/WAO 93/732
Bij het bestreden besluit d.d. 19 oktober 1993 heeft verweerder met ingang
van 1 oktober 1993:
- de eiser toegekende uitkering ingevolge de AAW ingetrokken onder
overweging dat eiser op die datum minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin
van die wet was;
- de eiser toegekende uitkering ingevolge de WAO herzien naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
AAW/WAO 94/432
Bij het bestreden besluit dd. 19 april 1994 wordt eiser per 1 juni 1994
onveranderd 15 tot 25% arbeidsongeschikt geacht. Dit besluit is
afgegeven in het kader van een herbeoordeling van eiser ingevolge de Wet
terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (verder
TBA).
Tegen beide besluiten heeft eiser beroep ingesteld.
De geschillen zijn op 20 februari 1995 behandeld ter zitting, waar eiser is
verschenen met bijstand van zijn gemachtigde mr P., advocaat
en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr
G., werkzaam bij het G. te G..
2. Gronden
Het bestreden besluit van 19 april 1994 is ten onrechte afgedrukt op
briefpapier van de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging, in plaats
van op dat van verweerder, de Nieuwe Industriële
Bedrijfsvereniging. Verweerder heeft verzocht dit besluit te lezen als zijnde
geschreven op briefpapier van de Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging. Nu
er geen twijfel bestaat omtrent verweerders bevoegdheid tot het nemen van het
bestreden besluit en het hier een kennelijke missiag bij het op schrift stellen
van dit besluit betreft, ziet de rechtbank aanleiding dit verzoek in te
willigen, in aanmerking genomen dat eiser hierdoor niet in zijn belangen
wordt geschaad.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder vastgesteld dat eisers
arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 oktober 1993 is afgenomen naar 15 tot
25% respectievelijk dat na heronderzoek die situatie per 1 juni 1994
ongewijzigd is gebleven. Blijkens de gedingstukken zijn deze besluiten
gebaseerd op het standpunt van verweerder dat eiser in staat is tot het
verrichten van zijn werkzaamheden als programmeur gedurende 6 uur per dag.
Eiser heeft aangevoerd dat de bestreden besluiten voor vernietiging in
aanmerking komen wegens motiveringsgebrek omdat zij niet de gronden bevatten
waarop de afname van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het besluit van 19
oktober 1993 niet voldoende met redenen is omkleed naar de destijds geldende
maatstaven. Blijkens de gedingstukken is aan eiser voorafgaande aan dit
besluit in verschillende gesprekken met de verzekeringsgeneeskundige en de
arbeidskundige het standpunt meegedeeld dat hij zijn werktijden diende uit te
breiden naar 6 uur per dag. Ter zitting heeft eiser beaamd dat het hem
duidelijk was dat het besluit hierop is gebaseerd.
De rechtbank laat in het midden of een dergelijke handelwijze zich ook
thans nog verdraagt met het vereiste van een kenbare motivering bij de
bekendmaking van een beschikking, als neergelegd in artikel 4:17 van de
Algemene wet bestuursrecht. Met betrekking tot het besluit van 19 april 1994
overweegt de rechtbank dat dit besluit slechts de mededeling inhoudt dat eisers
arbeidsongeschiktheidssituatie ongewijzigd is gebleven ten opzichte van de
meest recente vaststelling daarvan. Een nadere motivering van die eerdere
vaststelling is naar het oordeel van de rechtbank dan niet vereist.
Gelet op het voorgaande treft deze grief van eiser geen doel.
Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat de bestreden besluiten op
onvolledige en onjuiste medische gegevens zijn gebaseerd. Eiser is van mening
dat hij in verband met zijn klachten slechts in staat is om halve dagen te
werken.
Gelet op dit medische geschilpunt is advies gevraagd aan de deskundige
S., orthopaedisch chirurg te V.. Deze deskundige is gevraagd of
hij eiser wil onderzoeken om na te gaan of hij geschikt is voor zijn eigen werk
gedurende 6 uur per dag per 1 oktober 1993.
Op 27 juni 1994 heeft evengenoemde deskundige
advies
uitgebracht.
Blijkens dit advies acht de deskundige eiser per 1 oktober
1993 geschikt voor zijn eigen werk gedurende 6 uur per dag.
Hij acht voorts nader onderzoek door een psychiater gewenst.
Naar aanleiding van dit advies is tevens advies gevraagd aan de
deskundige E., psychiater te M..
Ook deze deskundige is gevraagd of hij eiser wil onderzoeken om na te gaan
of hij geschikt is voor zijn eigen werk gedurende 6 uur per dag op 1
oktober 1993 respectievelijk 1 juni 1994.
Laatstgenoemde deskundige is blijkens zijn, na onderzoek van eiser
uitgebrachte,
advies van 26 oktober 1994
van mening dat eiser per 1 oktober 1993 respectievelijk
1 juni 1994 medisch gezien geschikt
is voor zijn eigen werk gedurende 6 uur per dag.
Deze deskundige acht een nader onderzoek door een neuroloog, waar eiser op
heeft aangedrongen, niet direct nodig.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van voormelde
adviezen en heeft ook in de overige gedingstukken geen concrete
aanknopingspunten kunnen vinden die een nader neurologisch onderzoek zouden
kunnen rechtvaardigen. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat hij
zeer onlangs op eigen initiatief een neurologisch onderzoek heeft ondergaan,
hetgeen echter geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd.
Gezien het vorenstaande moet eiser per 1 oktober 1993 respectievelijk 1 juni
1994 in staat geacht worden zijn eigen werk te verrichten gedurende 6 uur per
dag en daarmee een dienovereenkomstig gedeelte van zijn normale loon te
verdienen.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat
eiser op 1 oktober 1993 respectievelijk 1 juni 1994 nog slechts
arbeidsongeschikt was naar een mate van 15 tot 25%.
De beroepen zijn mitsdien ongegrond.
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te M.,
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op -2 maart 1995 door mr
R8.,
lid van de Enkelvoudige Kamer, in tegenwoordigheid van
mr
B15., griffier.
Tegen deze uitspraak staat het rechtsmiddel hoger beroep open. Indien
u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de
dagtekening van de verzending van deze uitspraak een beroepschrift te zenden
aan de Centrale Raad van Beroep, ###, ### Utrecht. Bij dit
beroepschrift dient u een afschrift van deze uitspraak over te leggen. In het
beroepschrift geeft u aan waarom u het niet met de uitspraak eens bent.