Bevindingen
-6 SEP. 2001
Verzoekschrift van
de heer ing. D. te ###, deels ingediend door de heer mr. P.,
advocaat te ###,
met een klacht over een gedraging van
G., kantoor G..
Bestuursorgaan:
het Landelijk instituut sociale verzekeringen te A..
KLACHT
Verzoeker klaagt erover dat G., kantoor G.:
1. in haar reactie van 31 maart 2000 op zijn brieven van 26
februari 2000 en 25 maart 2000, niet is ingegaan op de daarin
verwoorde klacht dat pas bij brief van 16 november 1999 was
voldaan aan de verzoeken die zowel verzoeker als zijn advocaat
sinds 6 juli 1999 tot laatstelijk 8 oktober 1999 hadden gedaan
om toezending van kopieën van verzoekers dossier en van
medische kaarten. Verzoeker stelt dat hierdoor de rechtsgang
is belemmerd, nu er op 17 november 1999 een zitting van de Centrale
Raad van Beroep was in het kader van een door verzoeker aangespannen
beroepsprocedure, waarop hij zich door de late toezending van
de gevraagde stukken onvoldoende heeft kunnen voorbereiden;
2. in haar reactie van 14 juli 2000 op zijn brief van 20 mei
2000 heeft meegedeeld dat voortaan niet automatisch een inhoudelijk
onderzoek zal worden gestart naar aanleiding van een door verzoeker
ingediende klacht.
Verzoeker stelt dat het feit dat hij herhaaldelijk klachten
heeft ingediend, is te wijten aan
de onzorgvuldige handelwijze van het G. en dat dit hemzelf
niet valt te verwijten.
ONDERZOEK
Op 11 april 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift
van de heer ing. D. te ### met een klacht over een gedraging
van G., kantoor G. (hierna: het G.). Op 21 juli 2000 ontving
de Nationale ombudsman een brief van de heer mr. P., advocaat
te ###, waarin deze meedeelde als gemachtigde voor verzoeker
op te treden en de klacht over het G. aanvulde.
Naar deze gedragingen van het G., die worden aangemerkt als
gedragingen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen
te A., werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd het G. verzocht op de klacht
te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die
op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen verzoeker en het G. de gelegenheid
op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd het G. een aantal specifieke vragen gesteld.
BEVINDINGEN
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. FEITEN
1. Verzoeker is in 1990 bij zijn laatste werkgever in dienst
getreden als programmeur. Op 21 april 1992 is hij uitgevallen
met vermoeidheidsklachten en later nekklachten en heeft hij
ziekengeld ingevolge de Ziektewet ontvangen. In aansluiting
hierop heeft hij met ingang van 23 maart 1993 een uitkering
ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
ontvangen, welke sedert 1 oktober 1993 gebaseerd is op de
arbeidsongeschiktheidsklasse
van 15 tot 25%, omdat verzoeker in staat werd geacht zijn eigen
werk gedurende zes uur per dag te verrichten. Verzoeker ging
echter hervatten in het eigen werk voor vier uur per dag. Op
5 maart 1997 viel hij opnieuw uit met nekklachten. Hij meldde
dit bij het G.. Bij besluit van 28 mei 1997 werd ziekengeld
geweigerd. Het hiertegen ingediende bezwaarschrift werd met
de beslissing van 26 september 1997 ongegrond verklaard, welke
beslissing in beroep (uitspraak rechtbank van
25 augustus 1998)
werd bevestigd. Verzoeker ging in hoger beroep en de Centrale
raad van beroep heeft op
29 december 1999 uitspraak gedaan:
het ziekengeld werd door het G. op goede gronden geweigerd
omdat verzoekers werkgever een loondoorbetalingsverplichting
had, echter het beroep werd wel gegrond verklaard omdat het
G. de ziekmelding van verzoeker had moeten opvatten als een
verzoek tot herziening van de WAO-uitkering op grond van de
Wet Amber (Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie).
2. Op 21 juli 1999 zond verzoeker een brief aan het G. waarin
hij aangaf gebruik te willen maken van het inzagerecht en kopieën
te willen ontvangen van de handgeschreven medische kaarten.
Op 6 september 1999 zond hij een herinneringsbrief met
bijgevoegd een kopie van de eerste brief. Hij verzocht het G.
in zijn tweede brief ook om een verklaring waarom zijn brief
van 21 juli 1999 niet beantwoord was.
3. Een stafverzekeringsarts van het G. gaf met haar brief van
13 september 1999 onder meer het volgende antwoord:
"...Met betrekking tot uw verzoek om een kopie van de originele
handgeschreven medische kaarten kan ik u meedelen dat wij twee
handgeschreven rapportages in uw medisch dossier hebben gevonden.
Een kopie hiervan is als bijlage toegevoegd.
De reden dat hier niet eerder gehoor aan is gegeven ligt in
het feit dat door alle overige correspondentie deze brief in
de vergetelheid is geraakt, onze excuses hiervoor."
4. Dit antwoord was voor verzoeker aanleiding om op 8 oktober
1999 een nieuw verzoek naar de betreffende stafverzekeringsarts
van het G. te zenden. Naast een aantal andere vragen (onder
meer een correctieverzoek), richtte hij zich ook tot het G.
met het volgende verzoek:
"...Graag ontvang ik een kopie van de medische kaarten. Het
betreft vooral de medische kaarten van dokter (...) van 10 april
1997, die zich volgens u inderdaad in het dossier bevindt. Indien
er meerdere medische kaarten zijn, dan wil (ik; N.o.) ook
daarvan een kopie. Indien u geen kopieën van andere medische
kaarten stuurt, ga ik er van uit, dat er geen andere medische
kaarten bestaan.
In het verweerschrift van 5 maart 1998 worden de medische kaarten
genoemd, en op 17 september 1997 is een getypte versie van een
medische kaart per fax verstuurd. Ik zou graag een kopie willen
van de originele handgeschreven medische kaarten.
In de begeleidende brief bij het bezwaarschrift van 6 juli 1999
(gericht aan de afdeling Bezwaar en Beroep) heeft mijn advocaat
verzocht om hem een kopie van het dossier te doen toekomen.
Wilt u daaraan alsnog voldoen, en hem een kopie van het volledige
dossier opsturen, zowel het claim-dossier, het medisch-dossier,
en wat verder nog op mij betrekking heeft, ongeacht wat al in
ons bezit is. Mijn advocaat is daartoe vanzelfsprekend door
mij gemachtigd..."
5. Op 16 november 1999 zond de stafverzekeringsarts verzoeker
een antwoord op zijn brief van 8 oktober 1999. Het volgende
gedeelte van dit antwoord had betrekking op het toezenden van
de dossierstukken:
"...Ten aanzien van de medische kaarten. Deze zijn meegekopieerd
met het gehele dossier.
Ten aanzien van de kopieën van het medisch- en claimdossier
voor uw advocaat. Als bijlage ontvangt u een kopie van het volledig
medisch- en claimdossier. U kunt dit aan uw advocaat overhandigen..."
6. Aangezien verzoeker niet tevreden was met het antwoord van
de stafverzekeringsarts, zond hij haar op 28 december 1999 een
nieuwe brief die als volgt begint:
"...Hierbij wil ik ernstig bezwaar maken tegen de wijze waarop
mijn brief van 8 oktober 1999 is beantwoord. Mijn grootste bezwaar
betreft de aan mij verzonden dossiers, die niet compleet zijn..."
Vervolgens gaf hij aan dat een door hem verzochte correctie
niet goed was overgenomen, dat een bepaald rapport van een verzekeringsarts
ontbrak en dat bepaalde stukken, welke hij verzocht had te verwijderen,
nog in het dossier aanwezig waren.
Verder stelde hij het volgende aan de orde:
"...De dossiers, die ik heb ontvangen, zijn onvolledig. Ik heb
mij ook verbaasd over het claim-dossier, dat niet chronologisch
is. Ook ontbreken belangrijke stukken, die met de nog lopende
beroepszaak van 1997 te maken hebben. Het lijkt er zelfs op
dat de keuring van 1999 is gedaan met gegevens van vóór
1997, wat ik onrechtvaardig en onredelijk vind..."
Tenslotte besloot verzoeker zijn brief met een aantal nieuwe
verzoeken om correcties aan te brengen en bepaalde stukken te
verwijderen.
7. De stafverzekeringsarts van het G. antwoordde met haar brief
van 17 januari 2000 als volgt op de brief van verzoeker van
28 december 1999:
"...Aangezien wij u een kopie van het volledig dossier hebben
doen toekomen denk ik dat wij ruimschoots aan onze verplichting
van inzagerecht hebben voldaan. Uiteraard kunt u altijd nog
een afspraak maken om het dossier nog eens in te zien als u
niet gelooft dat wij u het volledige dossier hebben toegestuurd
ofwel er stukken onleesbaar zijn. Wij zullen verder ophouden
met wederom kopieën toe te sturen. Ik ga dus niet in op
uw opmerkingen ten aanzien van deze punten.
Ten aanzien van correctierecht. Om verdere discussie over precieze
formulering te voorkomen - dit is tenslotte nooit de bedoeling
geweest van het correctierecht - zal ik voortaan alleen indien
er aperte onjuistheden in de rapportage voorkomen, dit aanpassen.
Verder zal ik uw brieven waarin eventueel op- en aanmerkingen
staan toevoegen aan het dossier. Bij eventuele beroepszaken/
bezwaarzaken of een herbeoordeling kunt u hier dan naar verwijzen.
Op de eerste alinea ga ik dus niet verder in. Ook niet op uw
opmerkingen over uw mogelijkheden op de computer. Uw opmerkingen
staan nu immers in deze brief vermeld.
Correctierecht houdt ook niet in dat u kunt bepalen hoe ons
dossier is opgebouwd en welke bijlagen verwijderd moeten worden
in verband met voorkoming van verwarring. Ook hier ga ik dus
niet op in.
Aangezien ik uw brief van 4 augustus 1993 heb vernietigd, heb
ik ook de bijlage vernietigd. Ik zal verder geen brieven meer
vernietigen. Ook niet brieven die u stuurt, anders wordt niet
duidelijk waar de correcties die wij (ruimschoots) aangebracht
hebben op gebaseerd zijn.
Bij de rapportage van 10 april 1997 staat uitsteldatum week
19. Ik begrijp uw commentaar niet. Daarbij komt dat dit soort
zaken niet vallen onder correctierecht
Correctierecht betekent ook niet dat wij de ongewijzigde rapportage
dienen te verwijderen..."
8. Deze reactie was voor verzoeker aanleiding om op 26 februari
2000 bij het G. de volgende klacht in te dienen:
"...Hierbij dien ik een klacht in, betreffende het traineren
van inzage, en het weigeren van correctie. Mijn bedoeling van
deze klacht is, om een correctie te laten uitvoeren.
Overzicht
10 april 1997: Keuring door dokter (...).
1997: Mijn advocaat vraagt (volgens mij meerdere malen) telefonisch
het verslag op van de keuring, maar krijgt te horen dat het
niet in het dossier zit.
16 september 1997: Bij de hoorzitting blijkt er wel een verslag
van de keuring te zijn, namelijk een rapportage op een medisch
kaart. Er wordt ons beloofd, dat een uitgewerkte versie naar
mijn advocaat gefaxt zal worden, omdat het origineel niet duidelijk
leesbaar zou zijn.
17 september 1997: Mijn advocaat ontvangt een fax, met de uitgewerkte
versie (...).
5 maart 1998: In het verweerschrift (...) wordt uitgebreid op
de medische kaarten ingegaan. In het verweerschrift lees ik,
dat ik of mijn gemachtigde, onverlet de mogelijkheid hebben,
om te twijfelen aan de beweringen van het G..
6 juli 1999: Mijn advocaat vraagt een kopie van het dossier
(...). Daar wordt niet op gereageerd, en dat is in strijd met
de wet.
21 juli 1999: Omdat ik twijfel aan de juistheid van de uitgewerkte
versie, stuur ik een brief, met het verzoek voor een kopie van
de handgeschreven medische kaarten (...).
Daar wordt niet op gereageerd, en dat is in strijd met de wet.
6 september 1999: Ik stuur opnieuw een verzoek voor een kopie
van de medische kaarten. Deze keer verstuur ik het aangetekend
(...).
13 september 1999: (De stafverzekeringsarts; N.o.) stuurt een
brief (...), met daarbij kopieën van twee handgeschreven
verslagen. Dat zijn echter geen medische kaarten, en betreft
dus ook niet het verslag van 10 april 1997.
27 september 1999: In een telefoongesprek met (de stafverzekeringsarts;
N.o.), blijkt dat de handgeschreven medische kaarten toch in
het dossier zitten. We spreken af, dat ik een brief zal sturen
waarin ik aangeef wat ik wil.
8 oktober 1999: Ik vraag schriftelijk een kopie van de medische
kaarten (...).
16 november 1999: Ik ontvang een brief (...) van (de stafverzekeringsarts;
N.o.) met het dossier. Daarin bevindt zich een kopie van de
medische kaart. Het blijkt dat de uitgewerkte versie een opvallende
vergissing bevat. Ik ontvang het dossier echter op 17 november
1999, de dag van de zitting bij de Centrale Raad van Beroep,
zodat ik dit probleem niet meer kan aanvoeren. Omdat ik het
niet ontving binnen een maand na mijn brief van 8 oktober 1999,
is dit in strijd met de wet.
28 december 1999: In mijn brief vraag ik op blz. 2 om de term
"UD 1 week" te wijzigen in "UD week 19". Daarbij vermeld ik
duidelijk dat het de uitgewerkte (getypte) versie betreft, die
mogelijk alleen bij de afdeling bezwaar en beroep aanwezig is.
Ook vermeld ik dat het een juridisch (wet Amber) probleem betreft
(...).
17 januari 2000: (De stafverzekeringsarts; N.o.) weigert de
correctie uit voeren, zij begrijpt mijn commentaar niet, en
zij beweert dat dit soort zaken niet onder het correctierecht
vallen (...).
Het ligt voor de hand, dat (de stafverzekeringsarts; N.o.) mijn
brief van 28 december 1999 niet goed heeft gelezen, en slechts
naar de handgeschreven versie heeft gekeken. In dat geval zou
er alleen sprake zijn van een slordige vergissing. Ik kan echter
alleen een klacht indienen op basis van wat zij opschrijft,
en niet op basis van vermoedens.
Graag verneem ik van u of u deze klacht gegrond vindt. Maar
vooral wil ik dat de correctie wordt uitgevoerd..."
9. Met de brief van 31 maart 2000 beantwoordde het G. de klachtbrief
van verzoeker 26 februari 2000 en een klachtbrief van 25 maart
2000. In de laatstgenoemde klachtbrief klaagde verzoeker over
onjuistheden in een rapportage van een erzekeringsarts uit 1997.
Het antwoord van het G. luidt als volgt:
"...In uw brief van 26 februari 2000 diende u een klacht in
met als doel het laten uitvoeren van een correctie, waarbij
u tevens aanvoerde dat tot op heden geweigerd werd de correctie
uit te voeren.
Door mij werd de kwestie bezien, waarbij mij is gebleken dat
de door u genoemde weigering tot correctie berust op een misverstand;
ook u opperde deze mogelijkheid reeds in uw schrijven.
De correctie betreft de tekst van de uitgetypte versie van de
medische kaart, welke zich in uw dossier bevindt.
In verband met de leesbaarheid van het origineel werd deze destijds
uitgetypt ter overlegging aan de rechtbank, waarbij helaas een
typefout werd gemaakt.
Aangezien het stuk slechts een - onjuiste - afgeleide van de
medische kaart betreft, werd besloten het stuk niet te corrigeren,
doch volledig uit onze dossiers te verwijderen.
Wij menen hiermee aan uw klacht tegemoetgekomen te zijn.
Met betrekking tot uw brief van 25 maart 2000 kan ik u het volgende
mededelen:
Klachtbehandeling vindt plaats op basis van de klachtenregeling
G.,
In deze regeling is onder meer bepaald dat klachten handelend
over gedragingen die langer dan één jaar voor
de indiening hebben plaatsgevonden, niet in behandeling worden
genomen.
Afschriften van alle rapportages, welke u in uw brief noemt,
werden op 22 oktober 1997 in tweevoud naar de Arrondissementsrechtbank
te M. gezonden in de beroepsprocedure met het registratienummer
(...). Op grond van het bepaalde in artikel 8:39 van de Algemene
wet bestuursrecht is één exemplaar van al deze
stukken doorgezonden naar de heer mr. P., uw gemachtigde. Daarmee
heeft u kennis genomen van de inhoud van deze stukken, althans
wordt u geacht daarvan kennis te
hebben genomen langer dan één jaar voor de indiening
van de klacht.
Bovenstaande impliceert dat uw klacht op grond van overschrijding
van de termijn,
welke gesteld is op één jaar, niet in behandeling
genomen zal worden..."
10. Bij brief van 20 mei 2000 diende verzoeker een klacht in
over een verzekeringsarts die hem in 1999 had gezien. Volgens
verzoeker was deze verzekeringsarts onvoldoende bereid om fouten
te corrigeren en had hij een verkeerde voorstelling gegeven
van het gesprek tijdens de keuring.
11. het G. reageerde op deze klacht bij brief van 29 juni 2000.
In deze brief staat onder meer het volgende:
"Onze stafverzekeringsarts (...) heeft u al eerder medegedeeld
dat eventuele verdere op- en aanmerkingen in brieven volledig
worden toegevoegd aan het dossier zonder dat dit aanleiding
zal geven de betreffende rapportages daadwerkelijk te wijzigen.
Deze brief zal dus ook in zijn geheel aan het dossier worden
toegevoegd."
12. Bij brief van 23 juni 2000 diende verzoeker een klacht in
bij het G. over het feit dat er nog geen definitieve beslissing
was genomen naar aanleiding van zijn ziekmelding van 5 maart
1997.
Vervolgens verzocht hij bij brief van 30 juni 2000 aan het G.
om een bepaalde medische term aan hem te verduidelijken.
13. het G. reageerde bij brief van 14 juli 2000 als volgt op
verzoekers brieven van 23 en 30 juni 2000:
"...In het afgelopen jaar hebt u zich schriftelijk een groot
aantal malen met een klacht tot mij gewend. Voor alle helderheid:
het is uw goed recht gebruik te maken van de mogelijkheid u
te beklagen. Daarnaast beschouwen wij in zijn algemeenheid klachten
van klanten als gratis adviezen en kansen gericht op de verbetering
van onze prestaties. Vanwege het zo serieus nemen van onze cliënten
is het in behandeling nemen van klachten een arbeidsintensieve
zaak. Het grote aantal klachten van u had tot gevolg dat er
al heel veel extra energie in uw "dossier" is gestoken.
Dit gegeven, in relatie tot de aard van uw klachten, heeft mij
doen besluiten voortaan niet automatisch een inhoudelijke behandeling
van uw klacht te starten. Klachten die mijns inziens slechts
procedureel dan wel formeel van aard zijn en volgens mij geen
inhoudelijke betekenis hebben draag ik niet ter behandeling
op aan mijn medewerkers.
In die zin zult u van mij geen nadere reactie ontvangen op uw
brief d.d. 30 juni jl. Voor zover u vragen heeft over de betekenis
van allerlei medische terminologie adviseer ik u deze elders
te stellen. Voor wat betreft uw brief van 23 juni waarin u zich
beklaagt over het uitblijven van een beslissing is uw klacht
terecht. Binnen een week ontvangt u formeel een beslissing..."
B. STANDPUNT VERZOEKER
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting
onder KLACHT.
C. STANDPUNT G.
In reactie op de klacht deelde het G. bij brief van 14 december
2000 het volgende mee:
"...Ten aanzien van de klacht dat aan het verzoek van de advocaat
sinds 6 juli tot laatstelijk 8 oktober 1999 voor de toezending
van de medische rapporten niet is voldaan, kunnen wij u het
volgende mededelen.
Op 6 juli 1999 werd een verzoek om toezending van een kopie
van het medische dossier, gericht aan Bezwaar en beroep ontvangen.
Bezwaar en beroep heeft hier op 21 juli 1999 aan voldaan (...),
waarbij een aantekening gemaakt moet worden dat het gebruikelijk
is alleen de op de zaak betrekking hebbende kopieën op
te sturen. NB: de kopieën zijn gestuurd naar de advocaat
van belanghebbende. Wellicht kan (verzoeker; N.o.) dit nog eens
bespreken met zijn advocaat.
Op 21 juli 1999 bereikte de afdeling Arbeidsgeschiktheid het
verzoek om toezending van een kopie van de handgeschreven medische
kaarten. Uiteraard kan belanghebbende dit verzoek te allen tijde
tot ons richten en vinden wij het van belang op
een zo kort mogelijke termijn hieraan gehoor te geven. Dit verzoek
bereikte ons in de tijd dat er nog een brief van belanghebbende
behandeld werd over correctie van gegevens. De (verzekeringsarts;
N.o.) had namelijk op 26 mei 1999 een rapportage gemaakt naar
aanleiding van een onderzoek bij belanghebbende waarop belanghebbende,
na toezending van dit rapport, de nodige op- en aanmerkingen
had (d.d. 23 juni 2000 ontvangen). Op dit verzoek om correctie
heeft de (verzekeringsarts; N.o.) op 15 juli 1999 gereageerd,
waarna wij op 22 juli 1999 weer een briefontvingen waarin (verzoeker;
N.o.) ons sommeerde ook een kopie van het gecorrigeerde verslag
toe te sturen (hetgeen wij binnen enkele dagen hebben gedaan).
In deze briefwisseling is het verzoek om toezending van een
kopie van de handgeschreven medische kaarten door de medisch
assistente opgeborgen onder de laatste briefwisseling waardoor
wij hier niet meer alert op waren.
Daarna hebben wij nog een brief van (verzoeker; N.o.) ontvangen,
gedateerd 2 augustus 1999, waarin hij gebruik wilde maken van
zijn correctierecht door verwijdering van een psychologisch
rapport gedateerd
19 november 1992. De stafverzekeringsarts
heeft hier geen gehoor aan gegeven. Het rapport was namelijk
een antwoord op een brief die de verzekeringsarts destijds heeft
geschreven in 1992 ter onderbouwing van een beoordeling en belanghebbende
heeft in die tijd daarvoor toestemming gegeven. Dit was onacceptabel
volgens de brief van (verzoeker; N.o.) van 30 augustus 1999.
Na nog een nadere briefwisseling over dit punt ontvingen wij
tussendoor op 6 september 1999 wederom het verzoek tot toezending
van een kopie van de originele handgeschreven medische kaarten.
Uiteraard was dit onze fout, waarvoor wij aan
(verzoeker; N.o.) onze excuses hebben aangeboden in een brief
op 13 september 1999.
Bij deze brief werden kopieën van de handgeschreven rapportages
bijgevoegd. Helaas bleken dit niet de gevraagd kopieën
te zijn. Tijdens een telefoongesprek heeft de stafverzekeringsarts
belanghebbende verzocht langs te komen zodat hij, na inzage,
direct kon aangeven waarvan hij een kopie wilde hebben. (Verzoeker;
N.o.) heeft dit geweigerd. Vervolgens zijn aan (verzoeker; N.o.)
alsnog de handgeschreven kaarten toegezonden.
Naar onze mening hebben wij zo zorgvuldig mogelijk gewerkt en
voor de ontstane vertraging onze excuses aangeboden. De relevante
kopieën zijn de advocaat ruim op tijd toegestuurd en de
handgeschreven kopieën zijn nog in september aan
belanghebbende verzonden.
Ten aanzien van de tweede klacht, inhoudende dat het G. heeft
medegedeeld dat voortaan niet automatisch een inhoudelijk onderzoek
zal worden gestart naar aanleiding van een door verzoeker ingediende
klacht, het volgende.
Na 30 augustus 1999 werd de briefwisseling pas echt ingewikkeld.
Niet alleen kreeg onze stafverzekeringsarts diverse brieven
waarin wederom om kopieën en om een kopie van het gehele
dossier werd gevraagd (hetgeen Bezwaar en Beroep niet gedaan
zou hebben), maar tevens werden weer allerlei nieuwe verzoeken
om correctierecht ingediend, vragen om stukken te verwijderen,
vragen om zinnen van 7 jaar geleden te corrigeren, eisen om
een bevestiging van al die correcties.
Inmiddels bekruipt bij ons het gevoel dat (verzoeker; N.o.)
zijn inzage en correctierecht gebruikt voor andere doeleinden.
De stafverzekeringsarts stuurde (verzoeker; N.o.) een brief
waarin zij naar onze mening zorgvuldig antwoord heeft gegeven
op de verschillende verzoeken en zoveel mogelijk hieraan gehoor
heeft gegeven (daar de verzoeken om het volledige dossier te
versturen, in het kader van een beroepszaak, waren gericht aan
Bezwaar en Beroep, heeft zij deze aan hen doorgezonden, evenals
de klacht dat niet de gecorrigeerde versies binnen de beroepszaak
gebruikt waren).
Op 28 december 1999 kwam de volgende brief. Hierin diende (verzoeker;
N.o.) een klacht in over het feit dat wij bepaalde gecorrigeerde
zinnen niet precies volgens zijn formulering hadden aangepast,
verzoeken om bijlagen te verwijderen, maar ook een scala van
nieuwe zaken waarvan (verzoeker; N.o.) vond dat wij deze dienden
te wijzigen. Wij merken hierbij (op; N.o.) dat correctierecht
niet betekent dat belanghebbende kan dicteren hee hij/zij bepaalde
zaken aangegeven wil hebben.
Wij kregen steeds meer het gevoel dat (verzoeker; N.o.) steeds
meer aan het zoeken was naar allerlei kleinigheden, zelfs opmerkingen
over dat zaken niet chronologisch waren opgeborgen, adviezen
bepaalde zaken te vernietigen omdat dit op een
verwarrende plek zou zitten. Hierbij leek (verzoeker; N.o.)
te vergeten dat zijn dossier ook zo onoverzichtelijk werd door
zijn continue vragen om correcties, herzieningen, kopieën
en verwijderingen enz.
inmiddels was de (verzekeringsarts; N.o.) ook door de registratiekamer
benaderd (4 oktober 1999) aangezien hij zijn rapportage niet
volledig wilde herschrijven volgens de eisen van (verzoeker;
N.o,). De aangepaste rapportage was voor hem onvoldoende. Ook
het feit dat wij zijn brieven volledig aan het medisch dossier
zouden toevoegen was onvoldoende en het commentaar van de (verzekeringsarts;
N.o.) waarin hij inhoudelijk ingaat op de argumentatie waarom
een bepaalde zin feitelijk niet onjuist is. Op grond hiervan
eindigde de registratiekamer haar bemiddelende taak.
Op 7 januari 2000 (bedoeld wordt 17 januari 2000; N.o.) schreef
onze stafverzekeringsarts (verzoeker; N.o.) een brief (naar
aanleiding van zijn brief van 28 december 1999), waarin werd
gesteld dat hij uiteraard te allen tijde het recht heeft
correctierecht uit te oefenen. Echter, om de eindeloze discussies
over de precieze formulering te voorkomen, gaat zij voortaan
alleen over tot aanpassen van de rapportage indien er sprak
is van aperte onjuistheden. Wel zouden zijn op- en aanmerkingen
gearchiveerd worden, zodat hij bij keuringen Bezwaar en Beroep
daarnaar kon verwijzen.
Vervolgens begon (verzoeker; N.o.) klachten in te dienen, waarin
hij eigenlijk weer een verzoek deed om correctierecht. Zo schreef
hij ons op 26 februari 2000 een brief gericht over het feit
dat de stafverzekeringsarts een woord niet wilde wijzigen. Op
25 maart 2000 gevolgd door een klacht gericht tegen (een vroegere
verzekeringsarts; N.o.) en de reactie van de directeur op 31
maart 2000 dat de fout in de getypte rapportage gecorrigeerd
was door de volledig getypte rapportage te verwijderen uit het
dossier bij Bezwaar en Beroep.
Wat betreft de klachten ten aanzien (een vroegere verzekeringsarts;
N.o.) delen wij u het volgende mede. De directeur van G. G.
schreef dat klachten over gedragingen van medewerkers van meer
dan één jaar geleden niet meer in behandeling
werden genomen. Klachten waarover (verzoeker; N.o.) aangaf dat er niet
zozeer sprake is van een klacht ten aanzien van onheuse bejegening,
maar meer van op- en aanmerkingen tegen een interpretatie van
bepaalde zaken tijdens een keuring werden niet in behandeling
genomen omdat daartegen in principe inhoudelijk bezwaar en beroep
openstaat.
Hierna ontvingen wij op 20 mei 2000 een klachtbrief over de
(verzekeringsarts; N.o.).
Wij hebben, ons inziens, daarop naar behoren gereageerd op 29
juni 2000. Wij vonden echter niet dat een uitgebreide schriftelijke
discussie over de interpretatie van een woord onder correctie
viel. Op 14 juli 2000 werd geschreven dat wij uiteraard nog
wel op klachten zouden ingaan, maar niet zolang ze alleen procedureel
of formeel van aard waren en die geen inhoudelijke betekenis
hadden.
Inmiddels hebben wij op 5 december 2000 wederom een brief ontvangen
gericht aan de (vroegere verzekeringsarts; N.o.), waarin (verzoeker;
N.o.) stelt dat (deze verzekeringsarts; N.o.) een begrip verkeerd
interpreteert. Indien deze niet bereid is deze "fout" toe te
geven dreigt (verzoeker; N.o.) het Medisch Tuchtcollege in te
schakelen. Tevens geeft hij aan dat hij zijn klaagschrift dan
zal aanvullen met andere dingen waartegen hij zijn bedenkingen
heeft.
Wij hopen dat wij door de briefwisseling iets uitgebreider te
beschrijven, u kan verklaren waarom G. G. sterk het gevoel
heeft dat dit niet gaat om een serieuze klacht c.q. correctieverzoek,
maar meer een manier om zijn onvrede over de uitslag van de
keuring op die wijze te uiten. Zodra (verzoeker; N.o.) met klachten/verzoeken
om correctierecht komt die ons inziens hout snijden, zullen
wij daarop ingaan. Aanhoudende vragen over punten en komma's,
volgorde van documenten, woorden uit rapportages van bijna 10
jaar geleden waarvan de rapporteur al lang niet meer bij ons
werkt en waarover (verzoeker; N.o.) blijkbaar vroeger niet is
gestruikeld, vragen over de precieze betekenis van iets waarbij
(verzoeker; N.o.) eigenlijk al aangeeft dat hij alleen zijn
eigen interpretatie zal accepteren etc. zullen wij niet meer
beantwoorden of wijzigen..."
D. REACTIE VERZOEKER
Verzoekers gemachtigde reageerde met zijn brief van 21 februari
2001 als volgt op het standpunt van G.:
"...Uit de reactie van G. d.d. 14 december 2000
valt af te leiden dat door G. feitelijk niet aan
het verzoek, zoals dat is gedaan bij brief van 6 juli 1999 namens
(verzoeker; N.o.), is voldaan. Slechts een zeer beperkt deel
van het dossier is aan de advocaat van (verzoeker; N.o.) toegezonden.
Op de brief van G. d.d. 23 juli 1999 staat vermeld
dat het dossierstuk in deze kwestie aan de advocaat van (verzoeker;
N.o.) zou zijn toegezonden. In tegenstelling tot hetgeen in
deze brief staat vermeld, is aan deze toezegging niet voldaan.
(Verzoeker; N.o.) heeft diverse verzoeken betreffende toezending
van het dossier aan G. gedaan. Laatstelijk heeft
(verzoeker; N.o.) op 8 oktober 1999 een verzoek gedaan waarna
hij het dossier ontving op 16 november 1999, daags voor de zitting
bij de Centrale Raad van Beroep. Het was voor (verzoeker; N.o.)
derhalve niet meer mogelijk om de stukken te bestuderen voorafgaande
aan de zitting bij de Centrale Raad van Beroep zodat hij, wat
dat betreft, ernstig is beperkt in zijn mogelijkheid om zijn
standpunt grondig te doen uitwerken.
Ook uit de brief van G. d.d. 14 december 2000
blijkt wel dat sprake is van een uiterst rommelig verloop van
de correspondentie. (Verzoeker; N.o.) heeft diverse malen verzocht
om kopieën van handgeschreven medische kaarten doch aan
dit verzoek werd pas in een zeer laat stadium voldaan. G.
stelt dat de handgeschreven kopieën in september aan
(verzoeker; N.o.) zijn verzonden. Dit is echter onjuist. Bij
brief van 13 september 1999 ontving (verzoeker; N.o.) de onjuiste
documenten. In elk geval ontving hij niet documenten waar hij
om verzocht had. Op 27 september 1999 heeft (verzoeker; N.o.)
daarop telefonisch contact gezocht met G.. Hieruit
blijkt dat de juiste documenten zich wel daadwerkelijk in het
dossier bevonden. G. deelde (verzoeker; N.o.)
mede dat hij zijn verzoek maar nader toe moest lichten en aan
moest geven wat hij precies wenste. Dit heeft (verzoeker; N.o.)
gedaan op 8 oktober 1999. Pas op 17 november 1999 ontving (verzoeker;
N.o.) een kopie van de handgeschreven medische kaarten. Indien
G. meer zorgvuldig met het dossier en met de verzoeken
van (verzoeker; N.o.) was omgegaan, was het mogelijk geweest
om in een veel vroegtijdiger stadium (verzoeker; N.o.) een adequate
reactie te geven op zijn vragen.
In zijn reactie op de tweede klacht van (verzoeker; N.o.) stelt
G. feitelijk dat (verzoeker; N.o.) misbruik maakt
van zijn klachtrecht. Dit is onjuist. Het is veeleer G.
die door de wijze waarop hij reageert op brieven van (verzoeker;
N.o.) nadere correspondentie noodzakelijk maakt. De complexiteit
van de kwestie is derhalve niet te wijten aan (verzoeker; N.o.)
doch aan G.. Uit de correspondentie blijkt wel
dat G. uitermate slordig met dossiers omgaat en
niet datgene doet wat hij toezegt (bepaalde correcties in een
dossier maken) doch tevens redelijke verzoeken om correcties
weigert. Dit leidt dan vervolgens weer tot aanvullende correspondentie
tussen (verzoeker; N.o.) en G. waarbij G.
na verloop van tijd het vermogen verliest om verzoeken en
klachten op zakelijke wijze af te handelen en enige medewerkers
binnen G. zich persoonlijk aangevallen voelen.
Ten gevolge hiervan verliest G. echter zijn objectiviteit
uit het oog en verzuimt hij om formele regels toe te passen,
waaronder het klachtenreglement. Het "gevoel" waarvan G.
in zijn brief van 14 december jl. zo vaak gewag maakt, is niet
van belang. G. dient zijn taak en de daarbij behorende
verplichtingen uit te voeren. Doet hij dit niet, dan betreedt
hij een hellend vlak. Dat hij hierop is beland, blijkt niet
alleen uit de correspondentie waartegen (verzoeker; N.o.) een
klacht heeft ingediend. Tevens blijkt dit reeds uit de brief
van 14 december 2000 waarin G. aangeeft dat hij
alleen nog in zal gaan op klachten die in de visie van G.
hout snijden. Dit is een onjuist criterium aangezien hij
het klachtenreglement dient toe te passen. De klacht van (verzoeker;
N.o.) is derhalve gegrond..."
E. REACTIE G.
Naar aanleiding van de brief van verzoekers gemachtigde van
21 februari 2001 en een aantal aanvullende vragen van de Nationale
ombudsman deelde het G. bij brief van 5 juli 2001 het volgende
mee:
"...(Verzoekers gemachtigde; N.o.) merkt op dat er uit de brief
van het G. dd 14 december 2000 sprake blijkt te zijn van een
uiterst rommelig verloop van de correspondentie. (Verzoeker;
N.o.) heeft diverse malen verzocht om handgeschreven medische
kaarten. G. stelt dat in september deze kopieën
zijn verstrekt aan (verzoeker; N.o.), per brief van 13 september
ontving (verzoeker; N.o.) de onjuiste documenten. Hij ontving
niet de documenten waarom hij verzocht. Op 27 september
heeft (verzoeker; N.o.) daar telefonisch contact over opgenomen
met G.. Hieruit blijkt dat de juiste documenten zich
daadwerkelijk in het dossier bevonden. G. deelde
(verzoeker; N.o.) mede dat hij zijn verzoek maar nader toe moest
lichten en aan moest geven wat hij precies wenste. Dit heeft
(verzoeker; N.o.) gedaan op 8 oktober 1999. Pas op 17 november
1999 ontving (verzoeker; N.o.) een kopie van de handgeschreven
documenten. G. is dus niet zorgvuldig met de verzoeken
van (verzoeker; N.o.) omgegaan.
Wij merken hierover het volgende op:
Begin september (6 september) hebben wij inderdaad een brief
van (verzoeker; N.o.) ontvangen waarin hij verzocht om een kopie
van de handgeschreven kaarten. Dit bleek een herhalingsverzoek
te zijn van een brief van 21 juli 1999. Dat wij dit verzoek
pas later onder ogen zagen was onze fout en dat hebben wij ook
zo medegedeeld aan (verzoeker; N.o.). Tevens hebben wij kopieën
van de handgeschreven stukken bijgevoegd. Om ons verzuim goed
te maken hebben wij zo spoedig mogelijk dit verzoek
afgehandeld; de stukken zoals we die aantroffen in het medische
dossier werden toegezonden. Immers er was niet aangegeven om
welke specifieke handgeschreven medische kaarten het ging. Helaas
bleken dit niet de door (verzoeker; N.o.) gewenste
kaarten te zijn. Na een telefonisch onderhoud tussen (verzoeker;
N.o.) en de stafarts (27 september) waarbij hij na enige toelichting
en de stafarts na enig zoeken de gewraakte handgeschreven stukken
vond, die hij graag wilde, hebben we gevraagd of het niet verstandiger
zou zijn dat hij langskwam en ons precies aan zou geven waarvan
hij kopieën wilde. Dit om te voorkomen dat wij mogelijk
kaarten over het hoofd zouden zien.
(Verzoeker; N.o.) heeft geen melding gemaakt van het feit dat
hij deze op korte termijn zou willen ontvangen. (Verzoeker;
N.o.) wilde hier niet van weten. Ik heb vervolgens kopieën
van de handgeschreven kaarten beloofd op te sturen. De stafverzekeringsarts
kan zich niet herinneren dat ze nadrukkelijk aan (verzoeker;
N.o.) heeft gevraagd dit nogmaals te motiveren. Ze zou ook niet
weten waarom ze dat dan gevraagd zou hebben.
(Verzoeker; N.o.) schreef echter zelf weer een brief op 8 oktober.
Doordat de stafverzekeringsarts bezig was met het uitvoeren
van zijn verzoek van 27 september en (verzoeker; N.o.) nu weer
met ook allemaal andere vragen en verzoeken kwam waarin hij
ook vroeg een kopie van het volledige dossier (uiteraard inclusief
de handgeschreven kaarten), hebben we dus zijn twee verzoeken
in een keer afgehandeld. Naar onze mening is er dus absoluut
niet onzorgvuldig omgegaan met de verzoeken van (verzoeker;
N.o.).
Daarnaast wordt geklaagd over het feit dat het op zijn verzoek
toegezonden dossier eerst daags voor de zitting van de Centrale
Raad van Beroep werd ontvangen, waardoor hij ernstig in zijn
voorbereiding en zijn verweermogelijkheden zou zijn beperkt.
Wij menen dat deze klacht niet terecht is, daar op grond van
de Algemene Wet Bestuursrecht alle op de zaak betrekking hebbende
stukken door hem reeds via de rechtbank en de
CRvB waren ontvangen.
(Verzoeker; N.o.) was dus tijdig in het bezit
van alle voor de rechtszaak relevante stukken.
Ten aanzien van de door u gestelde vragen kunnen wij als volgt
berichten.
1) Wilt u voldoen aan het verzoek om alle op hem betrekking
hebbende en bij het G. aanwezige dossiers in kopievorm ter
beschikking te stellen?
Wij zijn niet genegen om aan dit verzoek te voldoen.
Wij zijn van oordeel dat (verzoeker; N.o.) inmiddels reeds in
het bezit moet zijn van al de bedoelde stukken, nu er reeds
meermalen positief is gereageerd op verzoeken van (verzoeker;
N.o.) om toezending van afschriften van in ons bezit zijnde
stukken.
Daarbij komt dat het verzoek niet slechts de verschillende WAO-dossiers
betreft, maar ook het groot aantal bezwaar- en beroepsdossiers
dat inmiddels is ontstaan en welke voor het overgrote deel bestaan
uit afschriften van voornoemde WAO-dossiers, alsmede uit stukken
die van (verzoeker; N.o.) zelf afkomstig zijn - en die op hun
beurt vaak weer afschriften betreffen van voornoemde dossierstukken
-.
2) Vindt u de brief van 14 juli 2000 als reactie op de brieven
van 23 juni en 30 juni 2000 terecht. Immers de klacht van 23
juni wordt gegrond geacht en de brief van 30 juni is geen klacht
maar er worden twee vragen gesteld. Deze laatste brief had door
u gewoon beantwoord kunnen worden als gewone brief, waarin bv
de derde alinea van de brief van 14 juli in opgenomen had kunnen
worden.
Brief 23 juni:
Hierin dient (verzoeker; N.o.) een klacht in tegen het niet
willen en/of kunnen nemen van een zorgvuldige beslissing t.a.v.
zijn ziekmelding dd 05031997
Brief van 30 juni:
Hierin verzoekt (verzoeker; N.o.) een medische term te verduidelijken
en het verschil tussen twee medische termen te benoemen.
Wij zijn uiteraard altijd bereid een belanghebbende die vragen
heeft n.a.v. een rapportage te woord te staan. In dit soort
situaties kan de vraag schriftelijk beantwoord worden ofwel
belanghebbende wordt telefonisch benaderd.
Het antwoord van 14 juli is enerzijds gericht op de terechte
klacht van belanghebbende over het uitblijven van een beslissing
(brief 23 juni). Dit soort klachten zullen wij uiteraard, ook
bij (verzoeker; N.o.) altijd op zorgvuldige wijze trachten af
te handelen. De andere alinea's verwijzen naar een voorgeschiedenis.
Die wij al eerder uit de doeken hebben getracht te doen door
u een uitgebreid verslag te doen van alle correspondentie met
(verzoeker; N.o.). Ik zal u m.b.t. alleen deze vragen nog even
de voorgeschiedenis schetsen:
Na een WAO beoordeling van 20 mei 1999, waarvan een verslag
is geleverd dd 26 mei 1999 (verzekeringsarts K.) schreef (verzoeker;
N.o.) op 14 juni 1999 naast nog vele andere correctiepunten
het volgende: De zin: "Zowel reumatologisch, neurologisch...
" is niet juist. Door dokter G. is al reeds toegegeven dat er
in 1993 een somatische afwijking is gevonden. De zin dient te
worden: "De reumatoloog heeft vastgesteld dat er sprake is van
chronisch recidiverende nek en rugklachten, waarbij een probleem
niet zozeer een reumatische aandoening is, maar een mechanisch-functionele
stoornis of functiestoornis."
Collega K., de verzekeringsarts, heeft een gecorrigeerde rapportage
aan belanghebbende gestuurd waarbij hij bij het gewraakte punt
t.a.v. dit punt nu verwijst naar het commentaar van belanghebbende.
Nadat de volgende maanden een flinke briefwisseling ontstaat
over de verwijdering van een psychologisch rapport uit 1992,
volgt op 5 augustus de volgende brief t.a.v. bovengenoemd punt.
(Verzoeker; N.o.) stelt dat er sprake is van een feitelijk onjuist
gegeven en blijkt dat duidelijk uit de brieven van reumatoloog
(...). Hij wil de zin gewijzigd hebben op de manier zoals hij
al eerder heeft medegedeeld. Hierop zijn wij niet ingegaan.
Vervolgens ontvangen wij op 4 oktober een brief van de registratiekamer:
deze verzoekt ons te laten weten of wij aan het verzoek van
verzoeker kunnen voldoen en zo nee, waarom niet (het verzoek
is zoals boven weergegeven: dus wijziging van een zin). Het
antwoord van verzekeringsarts K. is daarop: "Een weergave van
de medische gegevens zoals wij deze gedaan hebben in de rapportage
in kwestie is in wezen niets anders dan de werkelijkheid. Ik
heb de gegevens van de reumatoloog samengevat met de bij ons
in het bezit zijnde gegevens van de neuroloog en internist.
Het is een kwestie van persoonlijke interpretatie van de feiten
waar het gaat om subjectieve gegevens. Uiteraard worden objectieve
gegevens door ons gecorrigeerd indien dit nodig mocht zijn.
Betrokkene maakt verder melding van een aantoonbaar feitelijk
onjuist gegeven. Dit is onjuist. De reumatoloog heeft veel meer
gezegd dan hetgeen door betrokkene werd voorgesteld. Ook is
gekozen voor de meeste relevant en terzake dienende gegevens.
De registratiekamer beëindigde hiermee de bemiddeling.
19 november 1999 ontvangen wij wederom een brief van (verzoeker;
N.o.) waaruit blijkt dat hij het niet eens is met onze interpretatie.
Hij wijst ons voor de tweede maal erop dat collega G. lichamelijke
problemen heeft aangetoond. Tussentijds ontvangen wij nog brieven
met allerlei ander verzoeken, waarbij min of meer gedicteerd
wordt hoe wij dienen te wijzigen, vragen over de volledigheid
van het dossier etc.
Nu dient op 25 maart 2000 {verzoeker; N.o.) een klacht in tegen
collega L.
Het gaat wederom om de term mechanisch-functionele stoornis.
Het gaat in dit geval om een rapportage uit 1996.
Ik citeer nu uit zijn brief:
"1. Mechanisch -functionele stoornis
Reumatoloog (...) schrijft in zijn rapport van 23 augustus 7993
dat er sprake is van een mechanisch functionele stoornis.
Dokter L. neemt in zijn rapportage van 20 juni 1996 die term
over, met een uitroepteken achter het woord "functioneel". Hij
vertelde mij dat die term betekent dat het psychisch is en dat
de reumatoloog dus heeft vastgesteld dat het psychisch is.
Reumatoloog (...) schrijftin zijn brief van 18 decenber 1997,
dat die term niet op psychische problemen betrekking heeft.
Daarnaast heb ik ook nog eens aan een andere specialist gevraagd
hoe de term mechanisch functionele stoornis verkeerd uitgelegd
kan worden. Die arts vertelde mij dat een functionele stoornis
of functiestoornis normaal gebruikte medische termen zijn, die
op lichamelijke problemen betrekking hebben.
Dokter L. heeft naar mijn mening een verkeerde uitleg aan die
term gegeven, en daarmee een fout gemaakt, die hij als arts
niet had mogen maken."
Op 20 mei ontvangen wij een klacht tegen de verzekeringsarts
K.
Hier volgt weer een herhaling van zijn bezwaren vergelijkbaar
met die tegen collega L. (wederom over de interpretatie van
deze begrippen en de wijze waarop collega K. deze interpretatie
heeft gedaan).
M.a.w. blijkbaar is deze terminologie al enkele malen aan (verzoeker;
N.o.) uitgelegd en moeten wij zijn onophoudelijke vragen meer
opvatten als uitingen van het niet eens zijn met onze interpretatie.
Ter voorkoming van een eindeloze briefwisseling over de interpretatie
te vermijden, wetende dat immers (verzoeker; N.o.) in bezwaar
en beroep is gegaan alwaar uiteraard ook deze discussie boven
tafel komt, en alwaar deze discussie ook gevoerd hoort te worden
hebben wij besloten niet meer in te gaan op zijn vragen rondom
dit thema.
Wij vinden dan ook dat ons antwoord van 14 juli 2000 terecht
is verzonden
3) Als u van mening bent dat de brief van 14 juli terecht is
verzonden, wil ik graag van u weten wat u bedoelt met klachten
die slechts procedureel dan wel formeel van aard zijn?
Zoals ook al vermeld in de brief van 14 juli achten wij klachten
die gericht zijn t.a.v. verkeerde bejegeningen, onzorgvuldig
afhandelen van zaken, etc. een serieuze zaak en willen wij die
ook gaarne onderzoeken en waar mogelijk corrigeren Indien echter
een klacht is gebaseerd op het feit dat belanghebbende het niet
eens is met onze beslissing, of met de onderbouwing van onze
beslissing zullen wij daarop geen klachtafhandeling meer starten.
Het gaat daarbij niet alleen om klachten van formele of procedurele
aard daar zij in bepaalde situaties toch kunnen leiden tot een
terechte klacht maar het gaat
vooral om de combinatie formeel en procedureel en zonder inhoudelijke
betekenis. Met zonder inhoudelijke betekenis bedoelen wij dat
iemand een klacht indient om maar klachten in te kunnen dienen,
blijft schrijven om zijn gelijk te krijgen terwijl er inhoudelijk
niets wezenlijks toegevoegd wordt aan de oorspronkelijke brief..."
F. NADERE REACTIE VERZOEKER
Naar aanleiding van de reactie van het G. van 5 juli 2001 liet
de gemachtigde van verzoeker op 2 augustus 2001 het volgende
weten:
"...G. stelt niet te wensen te voldoen aan het verzoek
om stukken ter beschikking te stellen. G. stelt
enerzijds dat reeds diverse malen stukken zouden zijn toegezonden
aan (verzoeker; N.o.) terwijl voorts het verzoek tevens betrekking
zou hebben op bezwaar- en beroepsdossiers.
Juist is dat door (verzoeker; N.o.) diverse malen is verzocht
om toezending van zijn dossier doch zoals al uit de reactie
van G. van 5 juli jl. blijkt, heeft het verzoek
van (verzoeker; N.o.) gestuit op een muur van onwil aan de zijde
van G.. Zo werd aan een verzoek om toezending
om de handgeschreven kaarten van 21 juli 1999 pas voldaan op
17 november 1999. Voorts blijkt G. zich nu ineens
motiveringsverzoeken niet meer te herinneren. (Verzoeker; N.o.)
heeft in aansluiting op een verzoek van G. echter
niet zomaar een brief verzonden op 8 oktober 1999.
Het dossier is uiteindelijk ontvangen op 17 november 1999. Voorts
is in het kader van een beroepszaak bij de rechtbank R.
een kopie van het dossier ontvangen.
Daaruit bleek dat het dossier volstrekt niet op orde was en
dat correcties in het dossier op ongeoorloofde wijze tot stand
waren gebracht. Zo zijn correcties in een rapportage van verzekeringsarts
(...) van 16 december 1992 aangebracht op zodanige wijze dat
bepaalde woorden zijn doorgestreept terwijl daarboven de gecorrigeerde
versie is vermeld. Het doorstrepen had op die wijze plaatsgevonden
dat de oorspronkelijke tekst duidelijk leesbaar is gebleven.
Hetzelfde geldt bijv. voor de rapportage van arbeidskundige
(...) van 18 januari 1993.
Voorts is ondanks verzoeken daartoe een brief van R.
d.d.
19 november 1992 niet uit het dossier verwijderd maar is
door (de stafverzekeringsarts; N.o.) een mededeling geplaatst
op 1 november 1999 op de brief van het R.. Dit is
vanzelfsprekend volstrekt onvoldoende. Voorts zijn verzoeken tot het
uitvoeren van correcties van (verzoeker; N.o.) niet dan wel
onvoldoende uitgevoerd. Ook is bij het toezenden van het dossier,
bijv. aan de rechtbank, niet de volledige inhoud van het dossier
toegezonden. Dit betrof wat de beroepsprocedure bij de rechtbank
R. betrof o.a. verslagen van (...) van juli 1997, een
rapportage van bezwaar-verzekeringsarts (...) van 22 september
1997 en een brief van bezwaarverzekeringsarts (...) van 2 maart
1998.
Voorts heeft G. verdere correcties niet meer opgenomen
maar voegt G. alleen nog de brieven van (verzoeker;
N.o.) toe aan het dossier. Op deze wijze wordt echter in flagrante
strijd gehandeld met het correctierecht van (verzoeker; N.o.)
en worden derhalve geen correcties uitgevoerd maar op- en aanmerkingen
van (verzoeker; N.o.) toegevoegd aan het dossier.
(Verzoeker; N.o.) heeft, op verzoek van G., bij
brief van 26 januari 2001, aangegeven welke correcties hij had
aangebracht wenste te zien. Daarbij werd vervolgens weer op
19 maart 2001 op gereageerd in dier voege dat men niet tot
wijziging van de stukken zou overgaan. Wat de inhoud van het
dossier op dit moment is, is echter volstrekt onduidelijk.
In elk geval kan ook uit de reactie van G. geconstateerd
worden dat men met name niet bereid zou zijn om een kopie van
het dossier ter beschikking te stellen vanwege het grote aantal
bezwaar- en beroepsdossiers.
Er staat echter niets aan in de weg om kopieën toe te zenden
van de WAO-dossiers en de stukken welke (verzoeker; N.o.) aan
G. ter beschikking heeft gesteld met het verzoek
deze toe te voegen aan het dossier. Het belang hiervan klemt
eens te meer nu onduidelijk is of G. ook daadwerkelijk
de door (verzoeker; N.o.) toegezonden stukken heeft toegevoegd
aan het dossier. De kennelijke antipathie van G.
jegens (verzoeker; N.o.) geeft immers aanleiding te veronderstellen
dat elk verzoek van (verzoeker; N.o.) negatief wordt bejegend.
Feitelijk geeft G. geen antwoord op uw tweede
vraag. Deze vraag komt erop neer dat de brief van 14 juli 2000
feitelijk deels geen reactie is op de brieven van (verzoeker;
N.o.) van 23 en 30 juni 2000. Dit omdat de klacht zoals verwoord
door (verzoeker; N.o.) in de brief van 23 juni 2000 terecht
wordt geacht door G. en de brief van 30 juni 2000
een informatieverzoek van de zijde van (verzoeker; N.o.) is.
In zijn reactie geeft G. aan, kort samengevat,
dat de mededeling geen klachten meer in behandeling te nemen,
geen betrekking heeft op de brieven van 23 en 30 juni 2000 maar
dat deze betrekking heeft op brieven welke (verzoeker; N.o.)
in de voorliggende periode heeft verzonden.
Dit zo zijnde, kan niet anders dan worden geconcludeerd dat
deze reactie geen terechte reactie is op de brieven van (verzoeker;
N.o.) van 23 en 30 juni 2000. De klacht van (verzoeker; N.o.)
is mitsdien om deze reden reeds terecht. Dit spreekt te meer
nu ook in de toelichting van G. steeds wordt gerefereerd
naar brieven van (verzoeker; N.o.), niet zijnde de brieven van
23 en 30 juni 2000. De brief van G. van 14 juli
2000 is, wat betreft de mededeling geen klachten meer in behandeling
te nemen, volledig uit de lucht gegrepen.
Wat betreft de beantwoording van de derde vraag het volgende.
G. behoort klachten af te handelen volgens de
door hem opgestelde klachtenregeling. Artikel 1 van deze regeling
geeft aan:
"Een ieder heel het recht om over de wijze waarop
G. zich bij de uitoefening van zijn in de wet
omschreven taken jegens hem of een ander heel gedragen, een
klacht bij G. in te dienen en te laten behandelen
op de in deze regeling aangegeven wijze".
Voorts geeft de klachtenregeling een definitie van een
klacht: "Onder een klacht wordt verstaan iedere uiting
van ongenoegen over de behandeling
van G. van zijn cliënten waarover cliënt
opheldering wenst".
Uit het klachtenreglement vloeit voort dat elke uiting van ongenoegen
over de behandeling van een cliënt, voor een cliënt
reden kan en mag zijn een klacht in te dienen.
Het kan derhalve niet zo zijn dat klachten geen klachten zouden
zijn indien ze niet als zodanig door G. worden
bestempeld. Als G. feitelijk een cliënt niet
ontvankelijk verklaard in zijn klacht omdat G.
het geen klacht vindt of omdat G. vindt dat de
klacht geen inhoudelijke betekenis heeft, wordt het klachtrecht
ernstig, op onaanvaardbare wijze, en in strijd het klachtenreglement
van G., ondergraven..."
Tot zover de bevindingen.
ACHTERGROND
1. Algemene wet bestuursrecht
Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep
Afdeling 6.2 Overige algemene bepalingen
Artikel 6:17
"Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan
dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op
de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde."
Artikel 6:24, eerste lid:
"Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige
toepassing indien hoger beroep of beroep in cassatie kan werden
ingesteld."
Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen over beroep bij de rechtbank
Titel 8.1 Algemene bepalingen
Afdeling 8.1.5 Partijen
Artikel 8:31
"Indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen,
inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken
aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, kan
de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden
voorkomen."
Afdeling 8.1.7 Verzending van stukken
Artikel 8:39
"1. De griffier zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken
zo spoedig mogelijk aan partijen, voor zover de rechtbank niet
op grond van de artikelen 8:29 of 8:32 anders heeft beslist.
2. De griffier kan de toezending van zeer omvangrijke stukken
of van stukken die bezwaarlijk kunnen worden vermenigvuldigd,
achterwege laten. Hij stelt partijen daarvan in kennis en vermeldt
daarbij dat deze stukken gedurende een door hem te bepalen
termijn van ten minste een week ter griffie ter inzage worden
gelegd.
3. Partijen kunnen afschriften van of uittreksels uit de in
het tweede lid bedoelde stukken verkrijgen. Met betrekking tot
de kosten is het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken
bepaalde van overeenkomstige toepassing."
Titel 8.2 Behandeling van het beroep
Afdeling 8.2.2 Vooronderzoek
Artikel 8:42
"1. Binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift
aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende
stukken aan de rechtbank en dient het een verweerschrift in.
2. De rechtbank kan de in het eerste lid bedoelde termijn verlengen."
Artikel 8:45, eerste en tweede lid:
"1. De rechtbank kan partijen en anderen verzoeken binnen een
door haar te bepalen termijn schriftelijk inlichtingen te geven
en onder hen berustende stukken in te zenden.
2. Bestuursorganen zijn, ook als zij geen partij zijn, verplicht
aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te voldoen. Artikel
8:29 is van overeenkomstige toepassing."
Afdeling 8.2.5 Onderzoek ter zitting
Artikel 8:58
"1. Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken
indienen.
2. Op deze bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging, bedoeld
in artikel 8:56,
gewezen."
Artikel 8:64, eerste lid:
"De rechtbank kan het onderzoek ter zitting schorsen. Zij kan
daarbij bepalen dat het vooronderzoek wordt hervat."
Artikel 8:68, eerste lid:
"Indien de rechtbank van oordeel is dat het onderzoek niet volledig
is geweest, kan zij het heropenen. De rechtbank bepaalt daarbij
op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet."
2. Beroepswet
Titel II. Beroep en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep
Hoofdstuk II. Hoger beroep
Artikel 21, eerste lid :
"Op het hoger beroep is hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht,
met uitzondering van afdeling 8.1.1 en de artikelen 8:10, 8:13,
8:41, 8:74 en 8:82, van overeenkomstige toepassing, voor zover
in dit hoofdstuk niet anders is bepaald..."