hoger beroep
-
Hierna noem ik keuringsarts L6. ook wel L.. Dit moet ik later nog
eens corrigeren.
2002
De
klachtprocedure
tegen keuringsarts L6., had ik bij het Regionaal
Medisch Tuchtcollege verloren. Daarom ging ik in hoger beroep.
Allereerst stuurde ik (alweer) een
brief
naar reumatoloog S8.,
voor wat extra duidelijkheid.
Onderstaande brief van het Centraal Tuchtcollege geeft aan, tot wanneer
ik mijn beroepschrift kan insturen:
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
Voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 6 augustus 2002
Onderwerp : D./L6.
Bijlagen :
Uw ref. :
Onze ref. : 2002/159
Dhr D.
Geachte heer D.,
Hierbij bericht ik u de ontvangst van het door u ingediende beroepschrift
tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag van 9 april 2002,
ingekomen bij genoemd college op 3 juli 2002.
U wordt in de gelegenheid gesteld tot het indienen van
aanvullende gronden in beroep (in 2-voud) tot 4 september 2002.
Hoogachtend,
namens de secretaris,
###,
Secretariaatsmedewerker
Hieronder staat mijn beroepschrift:
Aan: Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
t.a.v. de secretaris
's-Gravenhage
(aangetekend)
22 augustus 2002
betreft : beroepschrift (aanvullende gronden)
uw kenmerk : 2002/159
onderwerp : D./L6.
Geachte mevrouw, heer,
Als vervolg op mijn voorlopig beroepschrift van 1 juli 2002,
wil ik hierbij de gronden aangeven waarom ik in hoger beroep ga.
De kern van mijn klacht is dat verzekeringsarts L6. het rapport van
reumatoloog S8., naar mijn mening, verkeerd heeft geïnterpreteerd.
Dat probeer ik duidelijker te omschrijven, en beter te onderbouwen.
Daarnaast wil ik bezwaar maken tegen de wijze waarop dokter L6. het
verweer voert. Hij komt met een groot aantal beweringen, die volgens
mij onzorgvuldig danwel zeer subjectief zijn.
Allereerst de essentie van mijn klacht:
1) Volgens zijn handgeschreven
verslag van 21 mei 1997
beweert
verzekeringsarts L6. dat het volgens reumatoloog S8. functioneel
(in de betekenis van psychisch) zou zijn. Dat is de essentie en
beginpunt van mijn klacht. Ook in de gesprekken heeft dokter L6.
meermalen gezegd, dat mijn klachten volgens reumatoloog S8.
psychisch bepaald zouden zijn.
Naar mijn mening kan er geen twijfel over bestaan, dat
reumatoloog S8. niet op psychische klachten en/of oorzaken duidde,
terwijl verzekeringsarts L6. beweert dat de reumatoloog wel
psychische klachten en/of oorzaken bedoeld.
2) In zijn
brief van 16 augustus 2001
schrijft dokter L6., dat de
toevoeging over de term mechanisch-functionele stoornis met "niet psychisch"
hem enigszins verraste. Desondanks is, naar mijn mening, zijn nieuwe interpretatie
van de brieven van reumatoloog S8. ook onjuist. Hij stelt dat de reumatoloog
geen somatische onderbouwing voor zijn diagnose zou geven, en trekt
daaruit de conclusie dat uit de brieven van de reumatoloog zou blijken,
dat er een psychische oorzaak moet zijn:
In zijn brief van 16 augustus 2001 schrijft dokter L6. op het tweede blad:
• "Een slechte houding en spierpijn kan hooguit tot een
tijdelijke uitval leiden..."
• "Daarnaast staat de term functionele stoornis zonder
somatische onderbouwing m.i. nog steeds voor lichamelijke klachten
waardoor er storingen optreden in het functioneren met een psychische component."
In zijn
brief van 17 december 2001
schrijft dokter L6. bij punt 2.2:
• "... dat indien er over mechanische functionele klachten wordt
gesproken kennelijk zonder somatische onderbouw kennelijk iets anders
moet spelen...".
Naar mijn mening geeft reumatoloog S8. wel degelijk de (mechanische) oorzaken aan,
en noemt hij als oorzaak de scoliose, scheefstand en verstreken/versterkte
thoracale kyfose.
Daar kan ik aan toevoegen, dat ik zelf denk, dat de oorzaak voor de
scoliose en scheefstand mogelijk zijn ontstaan tijdens een val op
4-jarige leeftijd, of misschien ben ik ermee geboren. Ik acht het zelfs
mogelijk dat de problemen hogerop in mijn wervelkolom het gevolg zijn van
de scheefstand onderin mijn rug, omdat ik merk hoe duidelijk het invloed
op elkaar heeft.
Het woord "houding" is op verschillende manier uit te leggen.
Blijkbaar vat verzekeringsarts L6. de 'houdingsproblematiek' op alsof ik
alleen maar een andere houding zou hoeven aan te nemen, en spieroefeningen
zou hoeven te doen. Dat lijkt mij echter niet de strekking van het rapport
van reumatoloog S8.. Reumatoloog S. schrijft dat eventueel revalidatie-behandeling
geïndiceerd is, als oefeningen en manuele therapie onvoldoende baat geven.
Overigens heb ik in 1991/1992 oefeningen voor mijn onderrug gedaan, maar die
zijn zeer nadelig geweest voor mijn nek en mijn bovenrug.
Dokter L6. gaat echter voorbij aan de voorgeschiedenis van mijn klachten.
De beweringen die dokter L6. doet over de oorzaak, het in stand blijven,
de gevolgen, en de juiste behandeling zijn niet juist. Hij heeft dat niet aan
mij gevraagd, hij heeft mij niet onderzocht, en hij heeft geen contact met
mijn huisarts opgenomen.
3) In zijn brief van 16 augustus 2001 schrijft dokter L6. op
de derde bladzijde: "Collega S. stelt geen diagnose...". Die bewering is
vanzelfsprekend onjuist. In zijn brief van 17 december 2001
schrijft hij: "Natuurlijk is er uitgegaan van een diagnose...", maar het
blijft onduidelijk of hij daarmee de diagnose van reumatoloog S8. bedoelt.
4) In de brief van 16 augustus 2001 staat: "...er somatisch niets is
wat de mate van de klachten kan verklaren en dat dit inderdaad door
de behandelaars wordt bevestigd, ook door de reumatoloog". De reumatoloog
bevestigt dat echter niet in zijn rapport.
Het valt mij op, dat met name de brief van 17 december 2001 van dokter L6. over
zijn uiteindelijke conclusie gaat, terwijl mijn klacht voornamelijk gaat over
zijn interpretatie van het rapport van reumatoloog S8.. Desondanks wil ik
toch een aantal andere problemen opsommen, waarbij dokter L6., naar mijn mening,
onzorgvuldig is.
5) Naar mijn mening heeft dokter L6. feitelijk geen medische keuring
uitgevoerd. Ook al betreft het hier een juridische onderdeel, hij dient als
medicus toch de zorgvuldigheid in acht te nemen.
Hij heeft nergens informatie opgevraagd, hij heeft mij niet lichamelijk
onderzocht, hij heeft alleen maar gesteld dat mijn arbeidsongeschiktheidspercentage
niet verandert.
In mijn brief van 2 juni 2001 heb ik bij punt "2c" mijn bezwaren geuit, dat
zo stellig onderstreept staat dat de klasse niet veranderd zou zijn. In
zijn reactie schrijft dokter L6. dat hij dat zo benadrukt heeft, omdat de
arbeidsongeschiktheidsklasse niet meer automatisch 80/100% zou worden. Dat lijkt
mij een onrechtvaardige redenatie, aangezien hij had moeten bepalen wat het
percentage dan wel was, terwijl hij nu alleen maar stelt dat het niet verandert.
6) Dokter L6. stelt dat vaststelling van beperkingen op grond van
een psychische aandoening niet mogelijk is. Hij heeft mij echter niet gevraagd
om mij opnieuw te laten onderzoeken. Hij heeft gesteld dat ik niet van
een psychische oorzaak wil weten, en dat gebruikt hij vervolgens om te beweren
dat een wijziging van het percentage op psychische gronden niet mogelijk is.
Dit heb ik al genoemd bij punt "1" van mijn brief d.d. 2 juni 2001, en ik wil
nogmaals benadrukken, dat dokter L6. mijn percentage diende te bepalen, ongeacht
mijn mening. Overigens heb ik mij meer dan eens psychisch laten onderzoeken.
7) Er is wat onduidelijkheid ontstaan over de genoemde psycholoog en
psychiater. Dat wil ik met het volgende overzicht wegnemen:
In 1992 werd ik onderzocht door het R.. Omdat na vele gesprekken geen
psychische oorzaak vastgesteld kon worden, heb ik psychologische testen
gedaan bij drs. K7., psycholoog van het R.. Het enige wat uit de testen bleek,
was een verhoogde score op de dimensie somatisatiestoornis. De reden daarvoor is,
dat ik positief heb geantwoord op meerdere vragen over lichamelijke klachten.
Uit de testen bleek geen psychologisch of psychiatrisch profiel.
In 1993 werd ik onderzocht door reumatoloog S8., op verwijzing van mijn huisarts.
In 1994 heeft psychiater drs. E. de rechtbank in een beroepszaak geadviseerd.
Daarbij gaat de psychiater geheel voorbij aan het rapport van reumatoloog S8..
In 2001 heeft de psychiater dan ook zijn mening bijgesteld, toen hij nogmaals
het rapport van de reumatoloog doornam.
8) Voor de volledigheid kan ik melden, dat de Centrale Raad van Beroep,
de beslissing van dokter L6. uit 1997 ongedaan heeft gemaakt,
op juridische gronden.
Verder heb ik niet gevraagd om een urenbeperking. Ik heb steeds al het
mogelijke gedaan om zoveel mogelijk te werken, ongeacht of het G. mijn
percentage te hoog of te laag inschatte.
Kort samengevat is mijn klacht dat dokter L6. het rapport van reumatoloog S8.
verkeerd heeft geïnterpreteerd door te stellen dat het volgens de
reumatoloog functioneel (in de betekenis van psychisch) zou zijn, dat de
specialist geen diagnose zou hebben gesteld, en door tijdens deze procedure
opnieuw het rapport van reumatoloog S8. onjuist te interpreteren. Daarnaast
is mijn klacht dat dokter L6. onzorgvuldig is, door een groot aantal beweringen
te doen, die onjuist danwel zeer subjectief zijn.
Mijn klacht gaat niet over de uiteindelijke conclusie van dokter L6., maar wel
over onderdelen van zijn motivering.
Hoogachtend,
D.
Hieronder staat de ontvangstbevestiging.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
s-Gravenhage, 27 augustus 2002
Onderwerp : D./L6.
Bijlagen :
Uw ref. :
Onze ref. :2002/159
Dhr D.
Geachte heer D.,
Hierbij bericht ik u de ontvangst van de aanvullende gronden
in beroep, d.d. 27 augustus 2002, in bovengenoemde zaak.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###
secretariaatsmedewerkster
Vervolgens ontving ik het verweerschrift. Hieronder staat eerst
de begeleidende brief van het Tuchtcollege.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
Voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 30 september 2002
Onderwerp : D./L6.
Bijlagen :
Uw ref. :
Onze ref. : 2002/159
Dhr D.
Geachte heer D.,
Bijgesloten doe ik u toekomen het verweerschrift in beroep van
dhr L6., d.d. 26 september 2002, in bovengenoemde zaak.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###,
secretariaatsmedewerkster
L6.
P.a. UWV G.
Amsterdam
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage
Betreft: verweerschrift
Zaak: D./ L6.
uw ref.: 2002/159
onze ref.:41438
gemachtigde: mr. B.
Datum: 25 september 2002
Geacht college,
Aan de orde is het door de heer D. ingestelde hoger beroep
tegen de beslissing van het Regionaal Medisch Tuchtcollege
te 's-Gravenhage van 9 april 2002 waarbij de klacht van de
heer D. tegen de heer L6., verzekeringsarts, werd afgewezen.
De heer L6., hierna ook te noemen: verweerder, kan zich geheel
vinden in de nu bestreden beslissing.
Het college dat in eerste instantie heeft geoordeeld heeft terecht
vermeld dat ten aanzien van de klacht - die door het college werd
omschreven als: heeft de arts de patiënt naar behoren
onderzocht en daarover naar behoren gerapporteerd ? - geen
aanwijzingen gevonden waren in het dossier dat onderzoek en
rapportage niet naar behoren waren.
Verweerder is van oordeel dat hetgeen klager in hoger beroep
aanvoert in feite al eerder is aangevoerd; geen nieuwe stellingen
zijn naar voren gekomen.
Verweerder volstaat er daarom mee het door hem bij verweerschrift
en dupliek gestelde te handhaven.
Verweerder verzoekt uw college, waar hem naar zijn mening tuchtrechtelijk
noch anderszins een verwijt kan worden gemaakt, de beslissing van het
Regionaal Medisch Tuchtcollege, al dan niet
onder verbetering of aanvulling van gronden, te bevestigen.
B.
gemachtigde
De bovenstaande brief is het "verweerschrift". Vaak is er dan nog een
"repliek" en een "dupliek", maar
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg schrijft mij niet
dat ik een "repliek" kan indienen.
Ik heb opgebeld of ik nog stukken mag toevoegen, en ik mag
tot twee weken voor de zitting nog "stukken" (papieren) toevoegen.
Aan: Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
t.a.v. de secretaris
's-Gravenhage
(aangetekend)
25 oktober 2002
uw kenmerk : 2002/159
onderwerp : D./L6.
bijlagen:
•
brief aan reumatoloog S8., d.d. 2 juli 2002
•
reactie van reumatoloog S8., d.d. 22 juli 2002
•
brief aan reumatoloog S8., d.d. 23 augustus 2002,
met ontvangstbevestiging
Geachte mevrouw, heer,
Hierbij wil ik mijn briefwisseling met reumatoloog S8. toevoegen.
Uit die stukken blijkt waarom ik dit nu pas toevoeg.
Reumatoloog S. heeft niet gereageerd op mijn brief van 23 augustus 2002.
Uit die briefwisseling blijkt dat het primair een somatisch probleem is.
Ook al schrijft de reumatoloog over een idiopathische scoliose,
daaruit kan niet de conclusie getrokken worden, dat de klachten of
de oorzaak van psychische aard zijn, zoals verzekeringsarts L6.,
naar mijn mening, wel steeds beweerd.
Naar aanleiding van het verweerschrift van 25 september 2002, wil ik
het volgende melden: Het Regionaal Medisch Tuchtcollege heeft aan de
hand van de beweringen die dokter L6. doet, aangenomen dat zijn
werkwijze een stuk zorgvuldiger was, dan het in werkelijkheid was.
Dat is één van de dingen, die ik met mijn beroepschrift
duidelijk heb willen maken.
Hoogachtend,
D.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
Voor de Gezondheidszorg
Onderwerp : D./L6.
Bijlagen :
Uw ref. :
Onze ref. : 2002/159
Uitnodiging verstuurd aan:
Dhr D.
Dhr L6.
's-Gravenhage, 24 oktober 2002
Dhr D.
Geachte heer D.,
Hierbij bericht ik dat de behandeling van bovengenoemde zaak is
vastgesteld op donderdag 6 februari 2003 om 10.30 uur in
het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60, te 's-Gravenhage.
Voorts wijs ik u erop dat alle stukken, die met betrekking tot
de zaak van belang zijn, tot uiterlijk 14 dagen vóór
de zittingsdatum overgelegd dienen te worden.
In geval u zelf getuigen of deskundigen wilt meebrengen, dient u de
namen, de woonplaats alsmede de functie, tijdig, d.w.z. ten minste
een week vóór de terechtzitting, aan de secretaris
van het Centraal College te berichten. Voor de goede orde maak ik
u erop attent dat deze getuigen en/of deskundigen niet door het
Centraal College ten behoeve van u worden opgeroepen, tenzij het
Centraal College u anders heeft bericht.
De officiele uitnodiging zal u t.z.t. worden toegezonden.
Hoogachtend,
namens de secretaris,
###
secretariaatsmedewerkster
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
Voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 30 oktober 2002
Onderwerp : D./L6.
Bijlagen :
Uw ref. :
Onze ref. : 2002/159
Dhr D.
Geachte heer D.,
Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief met bijlagen van
25 oktober 2002, ingekomen op 28 oktober 2002 in bovengenoemde zaak.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###
secretariaatsmedewerkster
Hieronder staat nog een reactie van de keuringsarts, met eerst
de begeleidende brief van het Tuchtcollege.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
Voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 7 januari 2003
Onderwerp : D./L6.
Onze ref. : 2002/159
Dhr D.
Geachte heer D.,
Hierbij doe ik u toekomen een brief van mr B. d.d. 30 oktober 2002.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###,
secretariaatsmedewerker
UWV
uitvoering werknemersverzekeringen
Algemeen Juridische Zaken
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Den Haag
Contactpersoon mr. B.
Ons kenmerk 41438
Datum 30 december 2002
Uw kenmerk 2002/159
uw brief van 30 oktober 2002
Betreft: D./L6.
Mijne heren,
Naar aanleiding van uw hierboven kort aangeduide brief
met bijlagen deel ik u mede dat de
aangeklaagde arts - mèt de reumatoloog - van oordeel
is dat hier gesproken moet worden
van verschil in semantiek.
Voor het overige wordt volstaan met de herhaling van
het verzoek aan uw college de
uitspraak van het Regionaal Medisch Tuchtcollege te bevestigen.
Ik verblijf,
hoogachtend
B.
gemachtigde
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
Voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 9 januari 2003
Onderwerp : D./L6.
Onze ref. : 2002/159
Uitnodiging verstuurd aan:
Dhr D.
Dhr L6.
Dhr D.
UITNODIGING
ingevolge art. 22 juncto art. 8 Tuchtrechtbesluit BIG
Hierbij nodig ik u uit om te verschijnen ter terechtzitting van het
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg op:
donderdag 6 februari 2003, om 10.30 uur, in het Paleis van Justitie,
### te 's-Gravenhage, om naar aanleiding van het beroep te worden gehoord.
In geval u getuigen of deskundigen wilt meebrengen, dient u
hun namen tenminste één week vóór
de zitting aan het Centraal Tuchtcollege te berichten.
Overeenkomstig art. 8, lid 1, Tuchtrechtbesluit BIG deel ik u mede
dat de stukken, die betrekking hebben op opgemelde zaak
op bovengenoemd adres ter inzage liggen. U wordt verzocht om,
wanneer u inzage wenst, telefonisch een afspraak daartoe te maken
met het secretariaat.
Indien u nog stukken wilt overleggen kunt u dit uiterlijk
tot twee weken vóór de terechtzitting bij
de secretaris doen.
Het Centraal Tuchtcollege zal zijn samengesteld als volgt:
mr ###, voorzitter;
mr ###, mr ###, leden-juristen; ###, Dr. ###, leden-beroepsgenoten;
mr ###, secretaris.
Hoogachtend,
namens de secretaris
###,
secretariaatsmedewerker
Ingevolge de wet vindt de behandeling van de zaak in
een openbare terechtzitting plaats. Het college kan evenwel
om gewichtige redenen -op uw verzoek- bepalen dat de behandeling
geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden.
Aan: Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
t.a.v. de secretaris
's-Gravenhage
13 januari 2003
onderwerp : D./L6.
uw ref. : 2002/159
Geachte mevrouw, heer,
De brief van gemachtigde B., d.d. 30 december 2002,
noopt mij tot een korte reactie.
Het "verschil in semantiek" heeft reumatoloog S8. opgeschreven
naar aanleiding van mijn vraag: "heeft u voor uw diagnose
de somatische oorzaken aangegeven?". Die vraag was naar
aanleiding van één van de beweringen van dokter L6..
Naar mijn mening bevestigt de vierde brief van reumatoloog S8.
voor de vierde keer, dat dokter L6. er een onjuiste uitleg aan geeft.
Hoogachtend,
D.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
Voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 16 januari 2003
Onderwerp : D./L6.
Onze ref. : 2002/159
Dhr D.
Geachte heer D.,
Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief d.d. 13 januari 2003.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###
secretariaatsmedewerker
Aan: Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
t.a.v. de secretaris
's-Gravenhage
Per Fax: ###
20 januari 2003
onderwerp : D./L6.
uw ref. : 2002/159
Geachte mevrouw, heer,
Op de komende zitting op 6 februari zal ikzelf helaas niet aanwezig zijn,
vanwege gezondheidsproblemen en de reisafstand/reistijd.
Mijn advocaat (met recht van substitutie) zal als gemachtigde
mij vertegenwoordigen:
mr. P.
P.S.: Naar ik aanneem, is het niet nodig om
dit bericht per post na te zenden.
Hoogachtend,
D.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
Voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 23 januari 2003
Onderwerp : D./L6.
Onze ref. : 2002/159
Dhr D.
Geachte heer D.,
Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief d.d. 20 januari 2003.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###
secretariaatsmedewerkster
Op de zitting was ikzelf niet aanwezig, maar namens mij is mijn
advocaat gegaan. Keuringsarts L6. was zelf niet aanwezig, en ook
de jurist van de uitvoeringsinstelling was niet aanwezig.
Hieronder volgt de pleitnota, die mijn advocaat heeft voorgelezen:
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Zittingsdatum: 6 februari 20
Rolnummer: 2002/159
PLEITNOTA
Inzake:
D., wonende te ###.
- verzoeker -
Gemachtigde: mr P.
Contra:
L6.;
-verweerder
Gemachtigde: mr B.
1. D. ervaart vanaf zijn kindertijd soms rugklachten.
Vanwege deze rugklachten en een probleem met de beweeglijkheid
van de rug werd D. behandeld door een fysiotherapeut op
12-jarige leeftijd;
2. In 1991 kreeg D. vanwege rugklachten fysiotherapie
en kreeg oefeningen die hij meerdere keren per dag deed. Daarbij
werd zijn nek sterk belast. In 1992 werden de klachten, zoals
een zere rug en nek, duizeligheid, vermoeidheid, hoofdpijn etc.,
van dien aard dat D. niet meer in staat was om zijn werk bij
C. volledig te verrichten;
3. Vanaf dat moment is D. in aanraking gekomen met UWV G.
in verband met arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen. UWV G. heeft
in deze jaren meerdere malen rapporten verkeerd geïnterpreteerd.
Ook heeft UWV G. (verzekeringsgeneeskundige P.) een foutieve
rapportage van het R. (hetgeen door het R. is erkend) gebruikt
om de klachten van D. psychisch te duiden;
4. Alhoewel D. dat heeft aangegeven heeft UWV G.
desalniettemin haar oordeel mede gebaseerd op de rapportage
van het R.. UWV G. achtte vervolgens D. zonder verdere argumentatie
in staat om 6 uren per dag zijn eigen arbeid te verrichten.
Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 15-25%;
5. D. is zich er van bewust dat de oorzaak van zijn gebreken
moeilijk te objectiveren is. Desalniettemin wordt hij er permanent
door beperkt in zijn handelen. D. kampt met pijnklachten. Deze klachten
hebben betrekking op pijn in de nek. zeer frequente hoofdpijn en
vermoeidheid. Zijn beperkingen hebben ertoe geleid dat het gebruik
van spieren in de afgelopen jaren steeds meer beperkt is. D.
ligt globaal 16 uur per dag op bed en dient globaal 9 uur per dag
te slapen. Ook rust hij 1 à 2 uur 's ochtends en 's avonds
1 uur. 's Middags rust D. gemiddeld 3 uur. Indien hij zich hier
niet aan houdt, is het voor D. niet mogelijk om ook maar enigszins
te functioneren. Er is voorts sprake van forse bewegingsbeperkingen
van de wervelkolom. Hij ondervindt hinder aan beperkingen aan
de nekwervels C2-C3 en heeft dientengevolge last van verkramping
van spieren in de nek;
6. In 1996 heeft het UWV G. D. herbeoordeeld.
Verzekeringsgeneeskundige was L6.. Op
20 juni 1996 heeft L6.
verslag uitgebracht. Hij betrekt daarin de rapportage van
reumatoloog S8.. Hij concludeert:
" Dr S. wijdt de nekpijnen ook aan spierpijn en spreekt van een
mechanisch-functionele stoornis.
Na dossierstudie is de somatische onderbouwing voor rugklachten
zeker in relatie tot de consequenties die de klachten hebben t.a.v.
zijn functioneren
niet aanwezig.
...
Het is allemaal heel subjectief tenzij hij psychische problemen erkent,
deze zijn wel in enige mate geobjectiveerd, maar hoeven niet tot ao-heid
te leiden"
7. L6. stelt dat D. de nekpijnen wijt aan spierpijn en spreekt
van een mechanisch functionele stoornis. S. stelt echter dat sprake is
van chronisch recidiverende nekklachten en spierpijnen
ten gevolge
van een scoliose met convexiteit lumbaal naar links thoraco-lumbaal
naar rechts, en hoog thoracaal en cervicaal naar links, en daarbij
versterkte thoracale kyfose en lumbale lordose en
recidiverende blokkeringen op diverse niveaus. Dat betekent dat
D. scheef staat en wat voorover gebogen staat;
8. L6. schrijft op 21 mei 1997 in het kader van
een ziektemelding van D.:
" Hij denkt dat er mechanisch iets is en zowel de behandelaar
als ik denken dat het functioneel is (behandelaars zijn psychiater,
orthopeed, reumatoloog huisarts)". L6. heeft aangegeven dat hij
een mechanisch functionele stoornis duidt als een stoornis met
een psychische component. Dit in tegenstelling tot S.,
die duidelijk aangeeft dat er geen psychische component
behoeft te zijn;
9. L6. geeft aan dat hij op grond van het gehele beeld dat
hij van D. heeft, tot de conclusie is gekomen dat sprake is van
psychische problemen. Dat blijkt echter niet uit zijn verslag.
Daarin haalt hij immers mede S. aan om zijn conclusies te bevestigen.
Het gaat er namelijk niet zozeer om dat S. alle klachten van
D. verklaart, maar dat L6. duidelijk aangeeft dat hij
zijn conclusies niet kon baseren op de rapportage van S. en
dat hij eveneens zou aangegeven waarom hij de conclusies
van S. niet volgde. Dat heeft hij verzuimd;
10. L6. geeft in zijn antwoord in eerste aanleg aan dat hij
de term " mechanisch functionele stoornis (niet psychisch)"
interpreteert in dier voege dat S. daarmee zou doelen op problemen
in de houding van de rug en de spierpijnen. Hij is het dan met
S. eens. Tevens geeft hij aan dat het er niet toe doet hoe hij
de term mechanisch functioneel interpreteert, maar dat alle gegevens
van belang zijn. Daaruit komt nonchalance naar voren. Het is immers
van eminent belang dat de gebruikte terminologie van
een andere deskundige op juiste wijze wordt geïnterpreteerd
omdat anders verkeerde conclusies kunnen worden getrokken. En met
name in het geval van D. was dit, mede gezien de weinige
medische gegevens die voorhanden zijn, van het grootste belang;
11. Overigens stelt L6. later in zijn conclusie van dupliek
in eerste aanleg dat hij het niet eens is met de typering van
S.. Dat maakt het allemaal erg verwarrend;
12. Hij heeft echter S. wel woorden in de mond gelegd door
de term " mechanisch-functionele stoornis" zo uit te leggen dat
S. ook wel naar psychische oorzaak toe geredeneerd zou hebben.
Dit heeft S. echter niet bedoeld te zeggen en heeft S.
ook helder medegedeeld aan D.. L6. heeft derhalve de typering van S.
onjuist geduid;
13. Dat heeft voor D. forse consequenties gehad. Niet alleen
vond L6. ten onrechte steun voor zijn visie in de rapportage van S.,
ook baseerde hij zich mede op een rapport van dokter E., welk rapport,
naar later bleek, op onjuiste wijze tot stand is gekomen;
14. De wet BIG heeft in artikel 47 omschreven welk handelen
van een beoefenaar aanleiding kan geven tot oplegging van
een tuchtrechtelijke maatregel:
a. enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij
in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van:
1°. degene, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand
hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen;
2°. degene die, in nood verkerende, bijstand met betrekking
tot zijn gezondheidstoestand behoeft;
3°. de naaste betrekkingen van de onder 1° en 2°
bedoelde personen;
b. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten
in die hoedanigheid in strijd met het belang van
een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg;
15. In uw beslissing van 2002/56 heeft Uw College overwogen
dat naar vaste jurisprudentie een rapportage dient te voldoen aan
de in redelijkheid uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid
daaraan te stellen eisen. Die eisen houden (onder meer) in:
a. dat in het rapport op inzichtelijke wijze wordt uiteengezet
op welke gronden de conclusies van het rapport steunen,
b. dat die gronden aantoonbaar voldoende steun vinden in feiten,
omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport en
c. dat die gronden de daaruit getrokken conclusies kunnen rechtvaardigen;
16. De rapportage van L6. van
20 juni 1996 voldoet niet aan
deze eisen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de rapportage van
21 mei 1997. Met name de gronden voor zijn conclusies vinden
geen steun in de feiten. Zijn oordeel in beide rapporten,
namelijk dat sprake is van psychische factoren, vindt
in tegenstelling tot hetgeen hij stelt, geen ondersteuning
in het rapport van S.. Hij heeft de rapportage van S. derhalve
onjuist geïnterpreteerd. Ook kunnen de gronden zijn conclusie
niet rechtvaardigen;
17. De conclusie van L6. in het rapport van
20 juni 1996 is
zeer vaag. Een zin luidende als "Het is allemaal heel subjectief,
tenzij hij psychische problemen erkent, deze zijn wel
in enige mate geobjectiveerd, maar hoeven niet tot ao-heid te leiden.",
is zeer onduidelijk. Wordt hiermee bedoeld dat zijn problemen wel
geobjectiveerd kunnen worden, als D. ze erkent? Alsdan hangt
objectiviteit af van de visie van een patiënt. Dat lijkt
niet in overeenstemming met de medisch arbeidsongeschiktheidsrichtlijnen
doch tevens is een dergelijke wijze van medisch argumenteren onacceptabel;
18. Daarnaast staat in het rapport van 21 mei 1997 vermeld:" Om
hem voor verder medisch afglijden te behoeden en omdat er medisch
objectief geen redenen zijn te duiden waarom hij zijn werk niet zou kunnen,
moet ik hem hersteld melden." Volstrekt ongemotiveerd heeft L6.
aangegeven dat hij hem mede hersteld meldt omdat
hij anders medisch afglijdt. Een dergelijke conclusie vergt
een degelijke grondslag. Deze is niet in het rapport te vinden;
19. De conclusie kan geen andere zijn dat D. verzoekt
de beslissingen van het regionaal Medisch Tuchtcollege 9 april 2002
te vernietigen en alsnog zijn klachten gegrond te verklaren, en
een beslissing te nemen als u in goede justitie vermeend te behoren.
Ik dank u voor uw aandacht.
P.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 13 maart 2003
Dhr D.
p/a Mr. P.
Onderwerp : D./L6.
Onze ref. : 2002/159
Geachte heer P.,
Hierbij bericht ik u dat de beslissing in bovengenoemde zaak
in het openbaar zal worden uitgesproken op 18 maart 2003
om 13.00 uur in het Paleis van Justitie te 's-Gravenhage.
Uw verschijning is hierbij niet noodzakelijk. Een afschrift van
de beslissing zal u worden toegezonden.
Hoogachtend,
namens de secretaris,
###, secretariaatsmedewerkster
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 18 maart 2003
Onderwerp : D./L6.
Onze ref. : ###
Dhr D.
p/a Mr. P.
Geachte heer P.,
Bijgesloten doe ik u toekomen twee afschriften van de beslissing
van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
in opgemelde zaak.
Wilt u een exemplaar aan uw cliënt overhandigen.
Hoogachtend,
namens de secretaris,
###, secretariaatsmedewerkster
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak met nr. 2002/### van:
D.,
wonende te ###,
appellant,
advocaat mr. P. te M.,
tegen
L6.,
verzekeringsarts,
praktiserend te G.,
met rechtskundige bijstand van Mr. B., afdeling
Algemeen Juridische Zaken UWV
(Uitvoeringwerknemers verzekeringen).
1.
Verloop van de procedure
Appellant - hierna te noemen klager - heeft op 6 juni 2001 bij het Regionaal
Tuchtcollege te 's-Gravenhage tegen verweerder - hierna te noemen de arts - een
klacht ingediend. Bij
beslissing van 9 april 2002 (nr. 2001 T 63)
heeft dat College de
klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een
verweerschrift in hoger beroep ingediend. Van klager en de arts zijn vervolgens nog
stukken ontvangen.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal
College van 6 februari 2003, waar mr. P. namens klager is verschenen.
Klager was niet aanwezig. Hij heeft tevoren schriftelijk meegedeeld niet te zullen
verschijnen.
De arts en zijn raadsman zijn, zonder bericht van verhindering te geven, niet ter zitting
verschenen. Mr. P. heeft het beroep toegelicht aan de hand van een pleitnota
die hij aan het Centraal College heeft overgelegd.
2.
Beslissing in eerste aanleg
2. 1. Het in eerste aanleg door klager aan de arts gemaakte verwijt houdt in
dat de arts in het kader van een keuring van klager opgevraagde informatie
van een behandelend reumatoloog onjuist heeft geïnterpreteerd.
2.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende
overwegingen ten grondslag gelegd.
Het verwijt van klager is dat de arts hem niet naar behoren heeft onderzocht
en daarover niet naar behoren heeft gerapporteerd in het kader van
een WAO-keuring. Het College merkt daarbij allereerst op dat tegen
een beslissing van de bedrijfsvereniging administratieve rechtsmiddelen
open staan, waardoor klager een herbeoordeling heeft kunnen uitlokken.
In dit geding ligt uitsluitend de vraag ter beoordeling voor,
of de arts patiënt naar behoren heeft onderzocht en daarover naar behoren
heeft gerapporteerd. Het College kan in het dossier geen aanwijzingen vinden
dat dit niet het geval is.
Niet kan worden vastgesteld dat de arts het rapport van de reumatoloog
onjuist heeft geïnterpreteerd; de reumatoloog heeft
geen onderliggende reumatologische oorzaak kunnen vast stellen en
die interpretatie is door de arts mede aan zijn rapportage
ten grondslag gelegd.
Ook ten aanzien van de bejegening kan niet worden vastgesteld dat de arts
klager onjuist heeft behandeld: het enkele feit dat de arts niet heeft gedaan
wat klager wenst en zijn visie op diens toestand aan hem heeft toegelicht,
kan niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar worden aangemerkt.
3.
Procedure in hoger beroep
3.1. Met zijn beroep beoogt klager de zaak in volle omvang ter beoordeling
aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hetgeen klager daartoe
heeft aangevoerd komt neer op een herhaling van de door hem
in eerste aanleg geuite stellingen.
3.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep
te verwerpen.
Beoordeling
3.3. S., als reumatoloog verbonden aan het Ziekenhuis W. te V., heeft klager
op 23 juni 1993 op zijn polikliniek gezien wegens rugklachten, spierklachten
en snelle vermoeidheid. In zijn brief van
23 augustus 1993 schrijft de reumatoloog
aan klagers huisarts onder "conclusie":
"Chronisch recidiverende nek en rugklachten door spierpijnen t.g.v. scoliose
en recidiverende blokkeringen op diverse niveaux. Klachtenbeeld voornamelijk
mechanisch bepaald door niet goede houding. Daarbij ook nerveus-gespannen,
hetgeen de spierklachten niet ten goede komt. Het probleem is niet zozeer
een reumatische aandoening, dan wel een mechanisch functionele stoornis."
3.4. In het kader van een her/vervolgonderzoek op grond van de Wet op
de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft de arts klager op 20 juni 1996
gezien en daaromtrent op diezelfde datum gerapporteerd. De klacht betreft
met name de volgende passage in het rapport:
"Gegevens verkregen uit onderzoek:
Reeds bekende gegevens (samenvatting):
[-]
Als onderbouwing voor deze klachten wordt een blokkade van C2 (D.)
gegeven. Dr. S. spreekt 13-08-1993 (CTG: bedoeld zal zijn 23-08-1993)
over een lichte scoliose links convex t.h.v. C3-C4. Neurologisch wordt
er geen onderbouwing gevonden. Hoewel er in het dossier geen verslag van is,
is er wel een uitspraak van betrokkene in de beroepszaak dat
de door hem zelf geconsulteerde neuroloog niets kan toevoegen.
Hoewel psychiater E. wel degelijk onderbouwing heeft kunnen vinden
voor een ontwikkelingsstoornis in zijn persoonlijkheid, ontkent betrokkene
iedere psychische oorzaak voor zijn klachten. De rugklachten zijn overigens
door behandeling overgegaan wat resteerde waren de nekklachten. Dr. S.
wijdt de nekpijnen ook aan spierpijn en spreekt van
een mechanisch functionele! stoornis.
[...]"
3.5. Klager verwijt de arts dat hij de conclusie van S. dat er sprake is van
een mechanisch functionele stoornis zowel in zijn
verslag van 21 mei 1997
als ook meermalen in gesprekken met klager heeft uitgelegd als zou
de reumatoloog daarmee hebben bedoeld te zeggen dat het om psychisch bepaalde klachten
gaat. Klager heeft de arts gevraagd zijn interpretatie van het rapport van S.
te herzien. De arts heeft naar zijn zeggen klager verteld dat het er
niet toe doet hoe hij de term mechanisch-functionele stoornis interpreteert
maar dat het er om gaat wat alle gegevens, dus ook die van de psychiater
en de psycholoog, samen voor een totaal beeld vormen ten aanzien van
de beperkingen voor arbeid.
3.6. In dit beroep moet beoordeeld worden of de door
de arts uitgebrachte rapportage voldoet aan de volgende criteria:
1) wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze
uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt,
2) vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende
steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,
3) kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,
4) beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en
5) kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de
voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden,
dan wel heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid
en billijkheid overschreden.
3.7. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting nog naar voren is gebracht
is het Centraal College van oordeel dat de rapportage van de arts
de hierboven aangegeven tuchtrechtelijke toetsing kan doorstaan.
Aan klager moet worden toegegeven dat, waar de arts de door
de reumatoloog gebruikte term "functioneel" heeft geïnterpreteerd
als "psychisch", deze interpretatie op zich niet juist is. In zijn
brief d.d. 22 juli 2002
geeft de reumatoloog duidelijk aan dat hij met
een "functionele" stoornis bedoelt een functiestoornis van de rug
op meerdere niveau's en daarmee het totaal functioneren van klager
als patiënt.
Voor zover de arts de term "functioneel" onjuist geïnterpreteerd heeft
en aan die interpretatie heeft vastgehouden is dat, naar het oordeel van
het Centraal College, voor de uitkomst van het door de arts verrichte onderzoek
en zijn rapportage echter van ondergeschikt belang.
Gebleken is dat de arts zich tevens heeft gebaseerd op eigen waarnemingen,
rapportage van de orthopeed alsmede een psychiatrisch rapport en hoewel
de conclusie van het psychiatrisch rapport de tuchtrechtelijke toets
niet heeft kunnen doorstaan, zijn de in dat rapport
neergelegde psychiatrische bevindingen overeind gebleven.
3.8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het Regionaal College
de klacht terecht ongegrond heeft verklaard en het beroep dient
te worden verworpen.
4.
Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven in Raadkamer door: Mr.
T3., voorzitter;
Mr.
U4.,
Mr.
G9., leden-juristen;
B20.,
Dr.
R10., leden-beroepsgenoten;
Mr.
W10., secretaris
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 maart 2003,
door Mr.
T3., in tegenwoordigheid van de secretaris.
### Voorzitter
### Secretaris
De essentie van mijn klacht is, dat keuringsarts L6. het rapport van
reumatoloog S8. verkeerd heeft uitgelegd. In de hele procedure heeft
keuringsarts L6. die fout nooit toegegeven, en heeft ook nog eens
dingen zitten opschrijven die niet juist zijn.
In de uitspraak wordt bevestigd, dat de
keuringsarts het rapport verkeerd heeft uitgelegd, maar
toch wordt mijn klacht niet gegrond verklaard, omdat men vindt dat de arts
tuchtrechtelijk niet over de schreef is gegaan.
Dokter B20. die in het college zat, was van 1974 tot 2003 zelf
keuringsarts bij het USZO/UWV. Hij was onder andere
ook docent "Gezondheidskunde en Ziekteleer".
Ik weet niet of hij op het moment dat hij in het college zat ook nog
bij het UWV werkzaam was.
Keuringsarts L6. wordt nog genoemd bij uitspraken van de Rechtbank
dat hij een keuring deed in 2013. Mogelijk
is hij daarna met pensioen gegaan.
Laatste wijziging van deze bladzijde: februari 2021