BEROEPSCHRIFT
Aan de Arrondissementsrechtbank te M.
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
D., wonende te ### aan de ###, te
dezer zake domicilie kiezende te ### ten kantore
van de advocaat en procureur mr P., die ten deze tot gemachtigde
wordt gesteld en als zodanig zal optreden, met het recht
van substitutie en vervanging:
1. Verweerder ten deze is het bestuur van het Landelijk Instituut
Sociale Verzekeringen, G..
mede gevestigd te G.;
2. Verweerder heeft op 26 september 1997 het bezwaar van D.,
ingesteld in
juni 1997 ingevolge de ziektewet, ongegrond verklaard, en
besloten om de
beslissing
d.d. 28 mei 1997 te handhaven;
3. D. kan zich niet verenigen met de inhoud van
deze beschikking noch met
de gronden waarop deze berust, zodat hij recht
en belang heeft een
beroepschrift in te dienen;
4. D. heeft op 9 oktober 1997 een beroepschrift
onder nader aan te voeren
gronden ingediend (zie productie 1). Hij wenst
dit beroepschrift als volgt
nader aan te vullen;
5. D. heeft zich op 5 maart 1997 ziek gemeld. Per deze datum was
sprake van toename van zijn beperkingen. Deze toename heeft zich voorgedaan
binnen vijf jaar na datum toekenning/herziening van de arbeidson-
geschiktheidsuitkering, Daarnaast komt de toeneming van de beperking voort
uit dezelfde oorzaak als de
arbeidsongeschiktheid terzake waarvan uitkering wordt genoten. D.
wenste derhalve een beroep te doen op artikel 39a WAO (Wet
Amber);
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van
een toename van de beperkingen en dat er ook geen sprake was van een toegenomen
ononderbroken arbeidsongeschiktheid gedurende vier weken.
7. Zoals reeds weergegeven in het bezwaarschrift (nadere gronden) d.d. 12
augustus 1997 (productie 2) is sprake van een grillig beslissingspatroon bij
verweerder. Pas op 28 mei 1997 vindt de beslissing plaats op de aanvraag van
D.. Er is door verweerder geen beslissing genomen binnen de daarvoor
geldende wettelijke termijn van. zes weken;
8. Pas na de mondelinge behandeling van het bezwaarschrift op 22 september
1997 zijn aan D. afschriften van de medische kaarten toegezonden. D.
heeft geen mogelijkheid meer gehad om hier nog op adequate wijze op te
reageren voor het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift door
verweerder. Mitsdien komt de beslissing in aanmerking voor vernietiging
wegens strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en met name
het zorgvuldigheidsbeginsel;
9. De beslissing van verweerder is ontoereikend gemotiveerd. De motivering is
veel te summier om te dienen als basis voor de genomen beslissing. Deze wordt
immers slechts gefundeerd op de volgende zinsnede:
"op grond van de medische bevindingen zijn wij van mening dat de aard en de
ernst van uw klachten in relatie tot het hierboven genoemde relevante
belastende factoren in uw arbeid op en na de in de primaire beslissing genoemde
datum geen belemmering (meer) vormen om uw arbeid te verrichten Het
psychologisch rapport van mevrouw F3. leidt niet tot wijziging van het
eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de herstel verklaring na 27 mei
1997.";
10. In de beschikking wordt niet ingegaan op de argumentatie van
D., zoals verwoord in het bezwaarschrift.
Met name wordt niet ingegaan op de door D. gestelde
toegenomen beperkingen als gevolg waarvan de
arbeidsongeschiktheid is toegenomen. Slechts wordt gesteld dat deze beperkingen
geen belemmering meer vormen, doch dit is geen afdoende motivering. Eveneens
wordt in de beslissing
het rapport van psychologe F3. niet afdoende
weerlegd. Slechts wordt gesteld dat haar rapport niet leidt tot een wijziging
van het standpunt van verweerder. Enige motivering dienaangaande ontbreekt
echter;
11. De beschikking dient op basis van het bovenvermelde derhalve wegens strijd
met het motiveringsbeginsel te worden vernietigd;
12. D. heeft eveneens verzocht zowel in het bezwaarschrift als tijdens de
mondelinge behandeling een expertise uit te laten voeren door mevrouw dr. R.
, neuroloog en kinderneuroloog (I. Ziekenhuis) te B. of
dr. P., neuroloog (Stichting M.) te E.. In de
beslissing wordt niet gemotiveerd waarom dit verzoek niet wordt ingewilligd;
13. Cliënt kampt sinds februari 1997 met een aanmerkelijk toename van zijn
beperkingen, welke zijn oorsprong vindt in een overbelasting van de cervicale
wervelkolom, o.a. van C2/C3 en C4 (waaraan reeds een beperking is).
Voor de goede orde zal D. aangeven wat de
toename
van de beperkingen omvat:
a. Er is sprake van een toename van pijn in de nek;
b. Door deze pijntoename in de nek is eveneens sprake
van een grotere beperking ten aanzien van het
gebruik van spieren;
c. De in het verleden opgetreden beperkingen veroor
zaken steeds meer hinder;
d. Er is sprake van sneller optredende hoofdpijn en
duizeligheid;
e. Moeheid neemt enorm toe. D. dient nu globaal
negen uur per dag te slapen en ligt globaal
zes
tien uur per dag op bed.
In tegenstelling tot voorheen dient D. nu
ook 's ochtends circa één à twee uur,
en 's avonds globaal één uur te rusten,
met name ook vanwege de pijn.
Daarnaast dient D., evenals in het verleden, 's middags drie uur te
rusten. Dit is veel weer dan voorheen;
14. Osteopaat D. heeft geconstateerd dat er sprake is van
bewegingsbeperkingen en een verkramping ten aanzien van de nekwervels. D.
ondervindt daarnaast meer hinder aan de beperkingen van C2/C3 en heeft last van
een sneller optredende verkramping van spieren in de nek;
15. Als gevolg van deze beperkingen kon D. niet meer volledig zelfstandig
functioneren. Hij is dan ook verhuisd naar zijn moeder te ###. Aldus is het
voor D. mogelijk om nog enigszins te functioneren. Enige hobby's kan hij
niet meer uitoefenen. Door hoofdpijn en duizeligheid is het moeilijk om te
lezen en gedurende een langere periode te praten. Het klachtenpatroon van
D. is zelfs in die mate verergerd dat autorijden te belastend voor hem is
geworden;
16. D. heeft zijn werkzaamheden bij C. te M. dienen te
beëindigen. Sinds maart 1997 is het niet meer mogelijk arbeid in
loondienst te verrichten. D. heeft derhalve geen salaris en geen
ziektewet- noch werkloosheidswet-uitkering, zodat hij dient in te teren op
opgebouwde reserves;
17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een psychogene
duiding van de klachten van D.. D. stelt zich op het standpunt dat
sprake is van een somatische duiding. Drs. F3., psychologe,
steunt D. hierin. D. heeft
haar recente rapport overgelegd als
productie 3 bij het bezwaarschrift d.d. 12 augustus 1997 en wenst hierop
uitdrukkelijk een beroep te doen. F3. stelt dat de
klachten van D. toe te schrijven zijn aan een moeilijk te
diagnosticeren somatisch probleem. F3. concludeert dat
D. "psychisch normaal is en niet lijdt aan enig psychopathologie".
Zij acht D. geen "somatiseerder,";
18. Rapporteur mevrouw G. (bezwaar-verzekeringsarts), weerlegt
het rapport van F3.
slechts door te stellen dat er afdoende onderzoek is
gedaan naar mogelijke somatische duidingen. Dit is onjuist. Zo heeft uitgebreid
neurologisch onderzoek aan D. niet plaatsgevonden, ondanks herhaalde
verzoeken hiertoe. Daarnaast zijn de andere rapportages, waarop rapporteur
G. een beroep doet, allen gedateerd (ze zijn drie à vier jaar oud) en
houden geen rekening met toegenomen beperkingen van D., terwijl de
rapportage van F3. recent is. De toegenomen beperkingen rechtvaardigen
dan ook juist een uitgebreide neurologische expertise. Dit geldt temeer nu de
klachten en toegenomen beperkingen verkeerd in beeld zijn
gebracht en beoordeeld door rapporteur G.
(zie punt 13). Tenslotte verwijst D. nog naar de brief van Reumatoloog
S. welke eveneens aangeeft dat sprake is van een somatische stoornis
(productie 3). De door de verzekeringsarts gemaakte afweging is dan ook
onjuist;
19. Gezien het bovenstaande komt de beschikking voor
vernietiging in aanmerking;
20. De voorgeschiedenis van D., de gebeurtenissen in zijn eerste
levensjaren en de huidige toename van de klachten van D. bestaande uit
ernstige vermoeidheidsklachten, nekklachten, rugklachten, ernstige
hoofdpijn, het beperkt gebruik van spieren en
sterk
vermeerderde duizeligheid, welke D. met name
fysiek (doch ook inmiddels geestelijk) ernstig beperken in zijn
functioneren, geven aanleiding voor het
verzoek van D. aan uw rechtbank een deskundige
aan te stellen. Bij voorkeur verzoekt D. uw
rechtbank aan te stellen mevrouw dr. R., neuroloog en
deskundige op het gebied van kinderwhiplashes (I. Ziekenhuis)
te B. en/of dr. P., neuroloog (Stichting M.), te E.;
21, D. stelt prijs op een mondelinge behandeling en
behoudt zich het recht voor nadere gronden aan
te vullen;
REDENEN WAAROM:
D. zich wendt tot U E.A. met het eerbiedig verzoek de beschikking
d.d. 26 september 1997 te vernietigen en te bepalen dat D. op en na 28 mei
1997 wegens ziekte of gebreken ongeschikt is tot het verrichten van zijn
arbeid, zodat D. daarmee recht behoudt op ziekengeld, dan wel een
beslissing te nemen als U E.A. in goede justitie vermeend te behoren, een en
ander met veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure.
M., 12 januari 1998
Gemachtigde/advocaat
g.
Afdeling Bezwaar en beroep
Aan: afdeling Bezwaar & Beroep, t.a.v.:?
Kantoor Goes
Datum: 02 maart 1998
Betreft:
Naam: D.
L.S.
Bijgaand mijn commentaar op het aanvullend beroepsschrift betreffende de Heer
D..
Ten aanzien van punt 8:
In overleg met de gemachtigde is tijdens de hoorzitting afgesproken
dat hem zo spoedig mogelijk een getypte versie van de
medische kaart zou worden toegezonden. De gemachtigde ging hiermee
accoord.
Ten aanzien van punt10:
zie rapportage bezwaar- verzekeringsarts van 22-09-97. Er is door cliënt
geen onderbouwing gegeven voor het feit dat er volgens hem sprake is van
toegenomen beperkingen
Ten aanzien van punt 12 en 18:
Er is tijdens de bezwaarprocedure geen aanleiding gezien voor het laten
uitvoeren van een expertise. Er zijn geen feiten aangevoerd of tijdens eigen
onderzoek zaken naar voren gekomen die maken dat een expertise noodzakelijk
werd geacht om tot een verantwoord oordeel te komen.
Het staat de cliënt vrij om , wanneer hij dit van belang acht, zelf
met een rapport te komen om zijn bezwaar te onderbouwen
Ten aanzien van punt 18:
Vermeld is dat de klachten en toegenomen beperkingen door mij verkeerd in beeld
zijn gebracht. Mijns inziens zijn de klachten en problemen van cliënt
duidelijk verwoord in mijn rapportage van 22-09-97.
In de brief van de
S. wordt gesproken van spierpijnen. Dit is inderdaad somatisch maar
nauwelijks een stoornis te noemen.
Hoogachtend,
Mw. G5., bezwaar-verzekeringsarts