Klachtencommissie.
2000
Hieronder volgt mijn klacht tegen klinisch psycholoog drs. K7., die ik
indiende bij de klachtencommissie van de instelling waar hij werkte.
De datum bij de opsomming van de bijlagen van
"20 juli 2000" moet "20 juli 1992" zijn.
Aan: E4.
Klachtencommissie,
t.a.v. de ambtelijk secretaris
(aangetekend)
5 december 2000
bijlagen:
• door mij opgestelde 'verklaring', d.d. 5
december 2000.
• brief van dhr. B10. aan huisarts, d.d. 20 juli 2000.
• 'verslag psychologisch onderzoek', van drs. K7.,
d.d. 1992.
• brief van G. aan dhr. B10., d.d. 30 september
1992.
• brief van drs. K7. aan G., d.d. 19 november
1992.
• brief van mij aan drs. K7., d.d. 4 november 1999.
• brief van mr. P. aan drs. K7., d.d. 17 februari 2000.
• brief van drs. K7. aan mr. P., d.d. 18 februari 2000.
• brief van mr. P. aan drs. K7., d.d. 9 maart 2000.
• brief van drs. K7. aan mr. P., d.d. 15 juni 2000.
Geachte secretaris,
Klacht
Hierbij dien ik een klacht in, over een brief van 15 juni 2000,
geschreven door drs. K7., klinisch psycholoog. Die brief
bevat dermate veel leugens, dat ik het opvat als een poging
om mij geestelijk schade toe te brengen.
Bij de bijlagen, heb ik een 'verklaring' toegevoegd. Indien
drs. K7. die zou willen ondertekenen, dan trek ik mijn
klacht in.
Opsomming
1) In de brief van 15 juni 2000, wordt gesproken over somatisatieverschijnselen.
Dat is op twee manieren onjuist.
A) Volgens de brief van 15 juni 2000, zouden somatiesatieverschijnselen
verschijnselen zijn, die somatisch optreden, maar waar geen
somatisch substraat voor gevonden is. Als dat zo is, kan niet
van een somatisatieverschijnsel gesproken worden, omdat indertijd
bij het RIAGG niet bekend was, of er een lichamelijk onderzoek
had plaatsgevonden. Bij het RIAGG was dus ook niet bekend of
er (wel of niet) iets gevonden was.
B) In de brief van
19 november 1992 staat dat een 'somatisatiestoornis'
zou zijn vastgesteld. Dat kan niet juist zijn, om dezelfde reden
zoals hiervoor bij punt 'A' beschreven.
Bij de testen had ik sommige vragen over lichamelijke klachten
met 'ja' ingevuld. Dat lijkt mij onvoldoende grond, om te spreken
over een somatisatiestoornis.
Voordat ik naar het RIAGG ging, had ik alleen fysiotherapie
gehad. En tijdens het onderzoek door het RIAGG is via mijn huisarts
een bloedonderzoek gedaan, waar geen bijzonderheden uitkwamen.
Dan kan volgens mij nog niet van een somatisatiestoornis gesproken
worden, als ik lichamelijk nog niet door een specialist was
gezien. Ten tijde dat drs. K7. mij de uitslag van het
onderzoek vertelde, waren intussen ook nek- en rugproblemen
door een zelfstandige arts vastgesteld, maar waren de gevolgen
daarvan nog niet duidelijk.
In zijn 'verslag psychologisch onderzoek' schrijft drs. K7.,
dat het mogelijk terecht is, dat ik geen reden zie voor een
psychotherapeutische behandeling. Daarmee geeft drs. K7.
aan, dat de klachten een lichamelijke oorzaak kunnen hebben,
zodat de brief van
19 november 1992, en de brief van 15 juni
2000, onzorgvuldig zijn.
2) In de brief van 15 juni 2000, staat dat ik bij dhr. B10.
in behandeling was. Dat is niet juist, ik werd niet behandeld
door dhr. B10., maar onderzocht.
3) Betreffende de reden voor het psychologisch onderzoek, gaat
drs. K7. er in zijn brief van 15 juni 2000 van uit, dat
ik meende dat het niet psychisch zou zijn, en hij schrijft
"Waarschijnlijk bood dit geen verder perspectief in de behandeling
en is toen besloten tot nader onderzoek".
Dat is onzorgvuldig, tegenstrijdig met zijn verslag uit 1992,
en er is sprake van stemmingmakerij.
Toen ik naar het RIAGG ging dacht ik dat het psychisch was,
anders zou ik al niet naar het RIAGG zijn gegaan, of anders
zou ik het afgebroken hebben.
Omdat dhr. B10. geen psychische oorzaak voor mijn klachten
kon vaststellen heeft hij om een psychologisch onderzoek gevraagd,
en hij vertelde mij, dat daar wel uit zou blijken wat er psychisch
met mij aan de hand zou zijn.
In zijn 'verslag psychologisch onderzoek' van 1992 schrijft
drs. K7. zelf de reden voor het onderzoek op: "Omdat onduidelijk
bleef wat er nu precies met patiënt aan de hand is, werd
een psychologisch onderzoek bij hem verricht.".
4) In de brief van 15 juni 2000, staat dat ik de stelling: "er
geen sprake was van psychische problematiek" zou hebben. Drs.
K7. schrijft dat tussen aanhalingstekens, alsof hij dat
letterlijk heeft overgenomen. Dat heb ik indertijd echter niet
beweerd, en staat volgens mij ook niet zo letterlijk in een
document.
5) In de brief van 15 juni 2000 staat: "hij daar voor niet gemotiveerd
was, en weinig zicht was op eigen functioneren".
A) Drs. K7. schrijft dat tussen aanhalingstekens, alsof
hij dat letterlijk heeft overgenomen. Dat is volgens mij echter
niet zo.
B) De stelling dat er weinig zicht was op eigen functioneren,
lijkt mij onzorgvuldig. Het was inderdaad zo, dat ik zelf niet
wist, welke psychische oorzaak mijn klachten zou kunnen verklaren.
Maar aangezien het RIAGG dat ook niet wist, lijkt mij die stelling
onzorgvuldig.
Bij de vragenlijsten stond de vraag, of ik gemotiveerd was voor
psychotherapeutische behandeling. Die vraag kon ik enkel met
'ja' of 'nee' beantwoorden. Ik heb toen 'nee' ingevuld, omdat
ik de overweging maakte dat ik dan eerst zou moeten weten wat
er psychisch met mij aan de hand zou zijn, wat het RIAGG na
vele gesprekken en vele maanden nog niet was gelukt om vast
te stellen.
Na afloop is niet gesproken over de individuele antwoorden,
en ook niet over een behandeling of verder onderzoek. Ik was
zeker wel bereid om te werken aan mijn (geestelijke) gezondheid,
indien daar enige aanleiding voor zou zijn.
6) Drs. K7. heeft het over klinische ervaringen. Ik vraag
mij af, of de gesprekken indertijd bij het RIAGG, wel klinisch
genoemd kunnen worden.
7) De onderste zin van de eerste bladzijde (van de brief van
15 juni 2000) is beslist onjuist. Er is met mij géén
overleg gepleegd omtrent de brief aan het Gak.
Voor alle duidelijkheid: ik heb geen verzoek gedaan om een brief
aan het G. te sturen (zie daarvoor het verzoek van het Gak,
d.d. 30 september 1992).
8) Ik zou geadviseerd zijn, om uit te gaan van een "spannings/stressinductiehypothese".
Dat is echter niet met mij besproken, en staat ook niet in de
papieren uit 1992.
Drs. K7. heeft mij de uitslag meegedeeld, en vertelde
mij dat het waarschijnlijk niet psychisch was. Aan het eind
van dat gesprek zei hij nog, dat als ik de testen niet juist
had ingevuld, er psychisch wel veel aan de hand zou zijn. Ik
heb daar toen niet verder over gevraagd, omdat ik van mezelf
wist dat ik de testen eerlijk had ingevuld.
In zijn 'verslag psychologisch onderzoek' uit 1992 schrijft
drs. K7.: "sprake van zichtbare spanning". Dat is juist,
maar drs. K7. had mij gewoon kunnen vragen hoe dat kwam.
In de gesprekken met dhr. B10. hebben we wel gesproken
over de fysiotherapie-oefeningen die ik deed, en over de problemen
die ik had om op een stoel te zitten, vanwege mijn rugklachten.
In de brief van 15 juni 2000 schrijft drs. K7. dat ik "zichtbaar
spanningsverschijnselen liet zien". Om dat jaren later zomaar
aan stress o.i.d. toe te schrijven, lijkt mij onzorgvuldig en
subjectief.
9) Op blad 2 schrijft drs. K7. over mogelijk onderzoek
naar onder meer het chronische vermoeidheidssyndroom. Dat lijkt
mij echter overbodig, omdat ik in 1993, dus ná het onderzoek
door het RIAGG, voor het eerst naar een specialist werd verwezen.
Die specialist stelde een duidelijke diagnose (chronische recidiverende
nek- en rugklachten, mechanisch-funktionele stoornis), en gaf
duidelijke adviezen (manuele therapie, houdings- en ontspanningsoefeningen
voor nek en rug, revalidatie).
Reden van deze klacht
De reden voor deze klacht, is de aanmerkelijke schade die ik
tot op de dag van vandaag ondervind van de brief van 19 november
1992. Daarin wordt gesteld dat er bepaalde dingen zouden zijn
vastgesteld. Dat is echter niet in overeenstemming met het 'verslag
psychologisch onderzoek', d.d. 1992, van drs. K7.. In
hoofdzaak komt het erop neer, dat het woord "mogelijk" is weggevallen.
Omdat het G. weigert die brief van
19 november 1992 te verwijderen,
wil ik een duidelijke verklaring van drs. K7., dat die
brief niet correct is.
Aangezien drs. K7. werkzaam is in de geestelijke gezondheidszorg,
lijkt het mij niet meer dan gepast, dat hij de gemaakte fout
erkent, wat vanzelfsprekend gunstig voor mijn geestelijke gezondheid
is.
Met vriendelijke groet,
D.
Aan: E4.
t.a.v. drs. K7., klinisch psycholoog,
Middelburg
5 december 2000
betreft: verklaring
Geachte drs. K7.,
Zou u onderstaande verklaring willen bevestigen door het te
ondertekenen. Bij voorbaat dank.
D.
Het "verslag psychologisch onderzoek" uit 1992 bevat een "voorlopige
conclusie" en een "mogelijke conclusie".
Wat staat bij "mogelijke conclusie" bevat vanzelfsprekend een
mogelijke conclusie. Dat gaf indertijd geen aanleiding voor
verder onderzoek of behandeling.
De genoemde mogelijke somatisatiestoornis was gebaseerd op de
testen, waarbij D. had ingevuld dat hij lichamelijke klachten
had. Of er toen al een lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden
was indertijd (bij het RIAGG) niet bekend.
Eén en ander is niet juist in de brief van 19 november
1992 terecht gekomen. Die brief kan dan ook als niet geschreven
beschouwd worden.
Naam: drs. K7.
Datum:
Handtekening:
KLACHTENCOMMISSIE
onafhankelijk orgaan van E4., centrum voor geestelijke gezondheidszorg
De heer D.
ONS KENMERK 0720/AK
DATUM 29 december 2000
ONDERWERP Uitnodiging hoorzitting
Geachte heer D.,
In vervolg op de schriftelijke en telefonische contacten
bericht ik u hierbij dat de datum voor de bemiddelingspoging,
naar aanleiding van uw klaagschrift d.d. 5 december jl.,
vastgesteld is op maandag 8 januari a.s., aanvang 15.30 uur
in de E4.-vestiging aan de ### te M..
Omdat de klachtencommissie zich goed wil kunnen voorbereiden
op de bijeenkomst, wil zij graag uw toestemming voor inzage
van uw dossier. Ik verzoek u daartoe de bijgevoegde machtiging
ingevuld te retourneren aan ondergetekende.
Ter kennisneming ontvangt u hierbij tevens het reglement van
de klachtencommissie.
Hoogachtend,
K.
ambtelijk secretaris klachtencommissie
BIJLAGE(N)
1 Stadsplattegrond M.
2 Machtiging inzage dossier
3 Reglement klachtencommissie
2001
Aan: E4.
Klachtencommissie,
t.a.v. K.,
ambtelijk secretaris klachtencommissie
2 januari 2001
bijlagen:
- Machtiging voor inzage
- bevestiging oriënterend gesprek, d.d. 25 maart 1992.
- Verslag intake (van mw. K9. en dhr. B10.).
- brief van teamleider, d.d. 10 april 1992.
- brief van drs. K7., d.d. 4 december 1992.
- handgeschreven verslag van mijzelf (december 1992).
- brief van B10., d.d. 15 juni 1993.
- brief van dhr. B10., d.d. 16 juli 1993.
- brief over vernietiging dossier, d.d. 10 augustus 1993.
- proces verbaal vernietiging dossier.
- brief van mij, d.d. 19 juni 1998.
- brief van drs. K7., d.d. 23 juni 1998.
- fax van mij, d.d. 29 juni 1998.
Geachte mw. K.,
Hierbij stuur ik u de getekende machtiging.
Tevens stuur ik u de stukken uit mijn dossier.
Indien drs. K7. nog aanvullendende stukken heeft, dan zou ik daar graag
een copie van ontvangen.
Commentaar bij de stukken uit mijn dossier:
Het verslag van de intake wilde ik laten verwijderen,
omdat het subjectief en kwetsend is, en niet het gesprek weergeeft.
Mijn handgeschreven verslag heb ik ter plaatse geschreven,
toen drs. K7. mij de uitslag van het onderzoek meedeelde.
Met vriendelijke groet,
D.
Daarna kwam er een
bemiddelingspoging.
KLACHTENCOMMISSIE
Onafhankelijk orgaan van E4., Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg
De heer D.
Ons kenmerk 0754
Datum 17 januari 2001
Onderwerp Bemiddelingspoging
Geachte heer D.,
Via dit schrijven bevestigen wij u de conclusie die is opgesteld
tijdens de
bemiddelingspoging d.d. 8 januari jl., naar aanleiding van uw
klacht d.d. 5 december jl.
Door de heer K7. is verklaard:
"Op basis van de sterk verhoogde score op de dimensie
somatisatieverschijnselen (MMPI), op basis waarvan de somatisatiestoornis
werd vastgesteld, én het ontbreken van een verder significant
psychopathologisch profiel, moet in combinatie met het gegeven
dat de huisarts op basis van lichamelijk onderzoek geen somatische
oorzaak van de
klachten van de heer D. kon vaststellen worden geconcludeerd
dat er
mogelijk en waarschijnlijk sprake was van een somatisatiestoornis
(somatoforme stoornis NAO). Deze stoornis (zie MMPI) was niet
het gevolg
van een andere psychische stoornis en werd destijds gedefinieerd
als "een
spanningsinductie". Formeel kan een somatische aandoening op
basis van een
gegeven medische stand van zaken nooit absoluut worden uitgesloten,
zodat
diagnostisch er altijd sprake is van een benadering."
Wij verzoeken u één exemplaar van dit schrijven
voor akkoord te ondertekenen en
uiterlijk 19 januari a.s. in het bezit te stellen van het secretariaat
van de klachtencommissie.
Ter informatie delen wij u mee dat aan de heer K7. een soortgelijk
schrijven is verstuurd.
Hoogachtend,
mr. H.
voorzitter klachtensommissie
Voor akkoord:
D.
De klachtencommissie is belast met het beslissen op klachten
als bedoeld in art. 41 lid 1 BOPZ.
Voor E4. worden ook klachten behandeld in het kader van de wet
Klachtrecht Cliënten Zorgsector.
Bovenstaande verklaring is wat anders dan wat overeengekomen was.
Ik belde naar de klachtencommissie, en kreeg te horen, dat drs. K7.
bovenstaande verklaring had opgesteld, onder het mom, dat ik
er zo meer aan zou hebben voor het G..
Hij probeert zo ook meteen door te drukken dat een "spanningsinductie"
zou zijn vastgesteld. Dit doet hij, omdat hij inhoudelijk op de hoogte
was van een
psychiatrisch rapport
(hij kent die psychiater goed, die werkt bij dezelfde instantie).
De klachtencommissie zou hun eerste voorstel naar mij sturen.
KLACHTENCOMMISSIE
De heer D.
ONS KENMERK 0754/AK
DATUM 22 januari 2001
ONDERWERP Bemiddelingspoging
CONTACTPERSOON K.
Geachte heer D.,
Via dit schrijven bevestigen wij u de conclusie die is opgesteld
tijdens de bemiddelingspoging d.d. 8 januari jl., naar
aanleiding van uw klacht d.d. 5 december jl.
Door de heer K7. is verklaard:
"Er bestaat een spanningsveld tussen de uitslag
van de MMPI-test enerzijds en het onderzoek van de
huisarts anderzijds. Op basis van de score op de
dimensie somatisatiestoornis en het gegeven dat de
huisarts geen lichamelijke oorzaak kon vaststellen
is geconcludeerd dat er mogelijk sprake is van een
somatisatiediagnose; deze aandoening behoort tot
een zogenoemd grijs gebied."
Wij verzoeken u ëën exemplaar van dit
schrijven voor akkoord te ondertekenen en uiterlijk
19 januari a.s. in het bezit te stellen van het
secretariaat van de klachtencommissie.
Ter informatie delen wij u mee dat aan de heer K7.
een soortgelijk schrijven is verstuurd.
Hoogachtend,
mr. H.
voorzitter klachtencommissie
Voor akkoord:
D.
Bovenstaande verklaring heb ik niet ondertekend.
Aan de hand van wat drs. K7. vertelde tijdens de bemiddelingspoging,
heb ik onderstaande brief geschreven met daarin de verschillende
dingen die drs. K7. vertelde (ik kan het ook niet helpen
dat hij ieder kwartier iets anders verteld).
Aan: Klachtencommissie E4.,
t.a.v. mr. H.,
voorzitter klachtencommissie
30 januari 2001
Geachte mr. H.,
Helaas ga ik ook niet akkoord met de verklaring in uw brief
van 22 januari 2001, vanwege de volgende redenen:
Volgens de verklaring lijkt het, alsof mijn huisarts geen lichamelijke
oorzaak kon vaststellen. Dat bestrijd ik, omdat volgens mij
een bloedonderzoek te summier is, om van een lichamelijk onderzoek
te spreken. Het gaat er om dat drs. K7. van de huisarts geen
informatie kreeg, dat er iets lichamelijks was, danwel dat drs.
K7. de informatie kreeg dat een lichamelijk onderzoek niets
opleverde.
Bij nader inzien, geef ik er de voorkeur aan om de term "grijs
gebied" weg te laten. Die term kan gemakkelijk verkeerd worden
opgevat.
Deze bemiddelingspoging wil ik zeer graag laten slagen. Aan
de hand van wat ik me van de hoorzitting kan herinneren, heb
ik een paar variaties opgesteld:
"Bij de persoonlijkheidstest was er een verhoogde score op de
dimensie somatisatieverschijnselen. Van de huisarts werd de
informatie verkregen dat er geen redenen waren om aan een lichamelijke
aandoening te denken, zodat is geconcludeerd tot een mogelijke
somatisatiestoornis."
of:
"Bij de persoonlijkheidstest (MMPI) was de dimensie somatisatieverschijnselen
de enige die eruit sprong. Er was geen informatie van de huisarts,
dat er voor deze lichamelijk aandoende klachten een somatische
oorzaak zou zijn, zodat is geconcludeerd tot een mogelijke somatisatiestoornis.
Indien er wel een lichamelijke oorzaak bekend zou zijn, waren
de testresultaten van de persoonlijkheidstest anders geïnterpreteerd."
of:
"Er bestaat een spanningsveld tussen de uitslag van de MMPI-test
enerzijds, en anderzijds de informatie van de huisarts, dat
een lichamelijk onderzoek niets heeft opgeleverd. Op basis van
de somatisatieverschijnselen is toen geconcludeerd dat er mogelijk
sprake was van een somatisatiestoornis."
of:
"De persoonlijkheidstest (MMPI) gaf een duidelijk score op de
dimensie somatisatieverschijnselen. Van de huisarts werd geen
informatie verkregen, dat daar een somatische oorzaak voor zou
zijn. Op basis van deze tegenstrijdige gegevens, werd geconcludeerd
dat de uitslag van de test mogelijk zou kunnen duiden op een
somatisatiestoornis."
of:
"Bij de verwijzing naar het R. was er informatie van de huisarts,
dat er geen somatisch substraat voor de klachten was. Bij de
persoonlijkheidstest sprong de somatisatie-dimensie er duidelijk
uit. Dat verschil was dusdanig groot, dat nog een keer werd
overlegd met de huisarts, die zei dat er lichamelijk niets aan
de hand was, zodat de somatisatieverschijnselen werden benoemd
als een mogelijke somatisatiestoornis."
Ik hoop dat één van bovenstaande verklaringen,
of een combinatie daarvan, de bemiddelingspoging zal laten slagen.
Met vriendelijke groet,
D.
In mijn dossier zit blijkbaar een foutje. Want een brief van 7 februari 2001 zit twee
keer in mijn dossier (met en zonder begeleidende brief).
KLACHTENCOMMISSIE
Onafhankelijk orgaan van E4., Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg
De heer D.
Ons kenmerk 0786
Datum 7 februari 2001
Onderwerp Bemiddelingspoging
Geachte heer D.,
Via dit schrijven bevestigen wij u de conclusie die is opgesteld
tijdens de
bemiddelingspoging d.d. 8 januari jl., naar aanleiding van uw
klacht d.d. 5 december jl.
Door de heer K7. is verklaard:
"Op basis van de sterk verhoogde score op de dimensie
somatisatieverschijnselen (MMPI), op basis waarvan de
somatisatiestoornis werd
vastgesteld, én het ontbreken van een verder significant
psychopathologisch
profiel, moet in combinatie met de informatie van de huisarts
dat er geen
somatisch substraat voor de klachten van de heer D. was
vastgesteld,
worden geconcludeerd dat er mogelijk en waarschijnlijk sprake
was van een
somatisatiestoornis (somatoforme stoornis NAO).
Het verschil tussen de uitslagen en de informatie van de huisarts
was dusdanig
groot dat nog een keer werd overlegd met de huisarts. Die zei
dat er lichamelijk
geen aandoeningen te vinden waren, zodat de somatisatieverschijnsleen
werden benoemd als een mogelijke somatisatiestoornis. Deze stoornis
(zie MMPI) was niet het gevolg van een andere psychische stoornis
en werd
destijds gedefinieerd als "een spanningsinductie". Formeel kan
een somatische
aandoening op basis van een gegeven medische stand van zaken
nooit
absoluut worden uitgesloten, zodat diagnostisch er altijd sprake
is van een benadering."
Wij verzoeken u één exemplaar van dit schrijven
voor akkoord te ondertekenen en
uiterlijk 14 februari a.s. in het bezit te stellen van het secretariaat
van de klachtencommissie.
Ter informatie delen wij u mee dat aan de heer K7. een soortgelijk
schrijven is verstuurd.
Hoogachtend,
mr. H.
voorzitter klachtensommissie
Voor akkoord:
D.
De klachtencommissie is belast met het beslissen op klachten
als bedoeld in art. 41 lid 1 BOPZ.
Voor E4. worden ook klachten behandeld in het kader van de wet
Klachtrecht Cliënten Zorgsector.
Aan: Klachtencommissie E4.,
t.a.v. mr. H.,
voorzitter klachtencommissie
16 februari 2001
uw kenmerk: 0786
Geachte mr. H.,
Met de verklaring in uw brief van 7 februari 2001 ga ik niet
akkoord. Ik heb tijdens het overleg al duidelijk gemaakt, dat
ik zoiets niet correct vind.
De verschillende voorstellen in mijn brief van 30 januari 2001
komen volgens mij wél overeen met wat tijdens het overleg
bereikt is.
Indien u een mogelijkheid ziet om dit, onder uw leiding, telefonisch
te bemiddelen, dan ga daar graag mee akkoord. Anders verzoek
ik de klachtencommissie om mijn klacht tegen drs. K7.
in behandeling te nemen.
Met vriendelijke groet,
D.
De voorzitter van de klachtencommissie belde mij
op, of ik wilde opschrijven wat mijn bezwaren zijn.
Aan: Klachtencommissie E4.,
t.a.v. mr. H.,
voorzitter klachtencommissie
Per fax: ###
5 maart 2001
uw kenmerk: 0786
Geachte mr. H.,
Naar aanleiding van ons telefoongesprek op 26 februari, stuur
ik u hierbij mijn bezwaren op de brief van 7 februari 2001.
Het zijn nogal wat bezwaren, maar ik vind het allemaal serieuze
bezwaren.
"Op basis van de sterk verhoogde..."
Dit lijkt mij overdreven. Ik accepteer wel "duidelijk verhoogde"
of "sprong er duidelijk uit". Anders moet maar de meest originele
termen gebruikt worden, dat is uit het 'verslag psychologisch
onderzoek' uit 1992. Daar wordt het volgende gebruikt: "springt
.. er duidelijk uit", en "scoort .. hoog".
"...op basis waarvan de somatisatiestoornis werd vastgesteld..."
Dit zinsdeel geeft aan, dat op basis van de testresultaten een
somatisatiestoornis werd vastgesteld. Dat kan niet juist zijn.
Ik ben er vrij zeker van dat drs. K7. als psycholoog niet
op enkel de testresultaten een somatisatiestoornis mag vaststellen.
Het komt ook niet overeen met het 'verslag psychologisch onderzoek'
uit 1992, waar drs. K7. op basis van de testresultaten wel
rekening houdt met een lichamelijke oorzaak.
"...dat er mogelijk en waarschijnlijk sprake was van een
somatisatiestoornis..."
Tijdens de bemiddelingspoging hebben we meermalen gesproken
over 'mogelijk', en nu wordt het opeens 'mogelijk en waarschijnlijk'.
"...(somatoforme stoornis NAO)."
Dit is een nieuwe term, wat voor mij nogal verwarrend is. Ik
weet ook niet precies wat het verschil tussen 'somatisatieverschijnselen',
'somatisatiestoornis' en een 'somatoforme stoornis' is. Deze
toevoeging lijkt mij ook overbodig.
"Deze stoornis (zie MMPI) was niet het gevolg van..."
Voor de volledigheid zou dit "Deze mogelijke stoornis" moeten
worden.
"...en werd destijds gedefinieerd als "een spanningsinductie"."
Tijdens de bemiddelingspoging zei drs. K7. dat hij in 1992
had voorgesteld om te onderzoeken of het door spanning zou komen.
Ik kan me dat niet herinneren, en ga er niet mee akkoord, dat
zoiets in de verklaring komt.
"Formeel kan een somatische aandoening op basis van een gegeven
medische stand van zaken nooit absoluut worden uitgesloten,
zodat diagnostisch er altijd sprake is van een benadering."
Deze zin zou impliceren dat een serieus lichamelijk onderzoek
was gedaan, volgens de gegeven medisch stand. Ik neem aan dat
mijn huisarts dat niet zo expliciet heeft verteld, en ik neem
ook aan, dat drs. K7. niet zelf met mijn huisarts heeft gesproken.
Volgens mij mag daarom drs. K7. als psycholoog geen uitspraak
doen over een gegeven medische stand van somatische aandoeningen.
Opmerkingen voor drs. K7.:
Tijdens de bemiddelingspoging heb ik drs. K7. tekort gedaan.
Ik ging ervan uit dat mijn handgeschreven papier het verslag
van het gesprek was, maar dat is niet zo. Ik heb in 1992 alleen
de uitslag van de test opgeschreven. Ik kan mij namelijk iets
herinneren wat daarvoor kwam (over de fantasie-aanvultest),
en wat daarna kwam, namelijk dat ik vertelde, dat ik bij een
arts (geen specialist) onder behandeling was voor lichamelijke
klachten. Uit de reactie van drs. K7. maakte ik op, dat hij
het daar mee eens was. Dat drs. K7. mij een bepaald onderzoek
of behandeling voorstelde, kan ik mij niet herinneren. Ik ben
er zeker van, dat stress op het werk, niet is besproken. Dat
zou ook wel raar zijn, omdat ik al 8 maanden fysiek niet in
staat was om mijn werk te doen.
Het blijft al met al een merkwaardige gang van zaken. Ik had
indertijd na het allereerste gesprek (met mevr. K9.) een
nieuw gesprek moeten aanvragen, dan was het allemaal anders
gegaan.
Met vriendelijke groet,
D.
KLACHTENCOMMISSIE
De heer D.
ONS KENMERK 0853/AK
DATUM 21 maart 2001
ONDERWERP Bemiddelingspoging
Geachte heer D.,
In vervolg op uw schrijven van 5 maart jl. heeft er wederom
overleg plaatsgevonden tussen de klachtencommissie en de
heer K7.. Laatstgenoemde was opnieuw bereid concessies te
doen aan de aanvankelijke tekst, waarbij tegemoet gekomen
is aan bijna al uw wensen. Hierdoor kunnen wij u bijgaand
een aangepaste verklaring doen toekomen.
Wij vertrouwen erop dat u nu wel bereid zult zijn tot
ondertekening, zodat deze langslepende kwestie afgerond
kan worden.
Hoogachtend,
mr. H.
voorzitter klachtencommissie
KLACHTENCOMMISSIE
De heer D.
ONS KENMERK 0786/AK
DATUM 21 maart 2001
ONDERWERP Bemiddelingspoging
Geachte heer D.,
Via dit schrijven bevestigen wij u de conclusie die is
opgesteld tijdens de bemiddelingspoging d.d. 8 januari jl.,
naar aanleiding van uw klacht d.d. 5 december jl.
Door de heer K7. is verklaard:
"Op basis van de duidelijk verhoogde score op de
dimensie somatisatieverschijnselen (MMPI) én het
ontbreken van een verder significant psychopathologisch
profiel, moet in combinatie met de informatie van de
huisarts dat er geen somatisch substraat voor de klachten
van de heer D. was vastgesteld, worden geconcludeerd dat
er mogelijk en waarschijnlijk sprake was van een
somatisatiestoornis (somatoforme stoornis NAO).
Het verschil tussen de uitslagen en de informatie van
de huisarts was dusdanig groot dat nog een keer werd
overlegd met de huisarts. Die zei dat er lichamelijk
geen aandoeningen te vinden waren, zodat de
somatisatieverschijnsleen werden benoemd als een
mogelijke somatisatiestoornis. Deze mogelijke stoornis
(zie MMPI) was niet het gevolg van een andere psychische
stoornis en er zou nader onderzoek naar spanningsinductie
worden gedaan. Formeel kan een somatische aandoening op
basis van een gegeven medische stand van zaken nooit absoluut
worden uitgesloten, zodat diagnostisch er altijd sprake is
van een benadering."
Wij verzoeken u één exemplaar van dit
schrijven voor akkoord te ondertekenen en uiterlijk
28 maart a.s. in het bezit te stellen van het
secretariaat van de klachtencommissie.
Ter informatie delen wij u mee dat aan de heer K7. een
soortgelijk schrijven is verstuurd.
Hoogachtend,
mr. H.
voorzitter klachtencommissie
Voor akkoord:
D.
Aan: Klachtencommissie E4.,
t.a.v. mr. H.,
voorzitter klachtencommissie
Per fax: ###
9 april 2001
uw kenmerk: 0786 (0853)
Geachte mr. H.,
Met de verklaring van 21 maart 2001 ga ik niet akkoord. Het
zinsdeel: "... en er zou nader onderzoek naar spanningsinductie
worden gedaan" is eenvoudigweg niet juist. Dat ik daarmee niet
akkoord ga, had ik al aangegeven in mijn brief van 5 maart 2001.
Ik zou dit graag willen afronden, maar met deze verklaring word
ik gedwongen om mee te gaan met onjuistheden. Tevens vind ik,
dat de laatste zin buiten het terrein van drs. K7. ligt,
en het woord "Formeel" lijkt mij niet op zijn plaats.
Ik trek dan maar de conclusie dat drs. K7. niet wil bevestigen
wat mondeling is overeengekomen. Verdere (telefonische) bemiddeling
lijkt mij niet zinvol, omdat de standpunten bekend zijn.
Daarom wil ik u vragen dat de klachtencommissie mijn klacht
van 5 december 2000 in behandeling neemt. Het heeft mijn voorkeur,
dat dat schriftelijk gebeurd.
Met vriendelijke groet,
D.
KLACHTENCOMMISSIE
Onafhandelijk orgaan van E4., Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg
De heer D.
Ons Kenmerk 0883/AK
Datum 20 april 2001
Onderwerp Bemiddelingspoging
Geachte heer D.,
In vervolg op uw schrijven van 9 april
jl. heeft de heer H. zich beraden op het
verzoek en besloten hieraan gevolg te geven. Reden dat de
overige leden van de klachtencommissie de complete
correspondentieset zullen ontvangen en er vervolgens
een uitspraak gedaan zal worden, die u schriftelijk zal worden
meegedeeld. Naar verwachting kunt u deze medio mei a.s. tegemoet
zien.
Ik vertrouw erop u voor dit moment voldoende geïnformeerd
te hebben.
Hoogachtend,
K.
Ambtelijk secretaris klachtencommissie
KLACHTENCOMMISSIE
Onafhankelijk orgaan van E4., Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg
De heer D.
Ons kenmerk 0646/AK
Datum 11 juni 2001
Onderwerp Uitspraak
Contactpersoon ###
Geachte heer D.,
Hierbij zenden wij u de uitspraak van de klachtencommissie d.d.
6 juni jl. inzake uw klaagschrift. Deze uitspraak zullen wij
met een advies ter afhandeling tevens voorleggen aan de Raad
van Bestuur van E4..
Hoogachtend,
mr. H.
voorzitter klachtencommissie
Bijlage(n) 1 Uitspraak klachtencommissie
KLACHTENCOMMISSIE
Onafhankelijk orgaan van E4., Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg
UITSPRAAK
Inzake Klaagschrift de heer D.
Datum 6 juni 2001
Ons kenmerk 0619/CH/AK
Inleiding
De heer D. heeft bij schrijven van 5 december 2000 een
kaagschrift ingediend,
opgebouwd uit negen opsommingen en een afsluitende conclusie.
Diverse
bemiddelingspogingen hebben niet geleid tot een bevredigende
uitkomst. Daarom doet
de commissie op verzoek van de heer D. een uitspraak.
Klacht
In het schrijven van 5 december 2000 is de volgende formulering
gehanteerd:
"De reden voor deze klacht, is de aanmerkelijke schade die ik
tot op de dag van vandaag
ondervind van de brief van
19 november 1992. Daarin wordt gesteld
dat er bepaalde
dingen zouden zijn vastgesteld. Dat is echter niet in overeertstemming
met het verslag
psychologisch onderzoek, van 1992, van drs. K7.. In hoofdzaak
komt het erop
neer, dat het woord "mogelijk" is weggevallen. Omdat het G.
weigert die brief van
19 november 1992 te verwijderen, wil ik een duidelijke verklaring
van drs. K7., dat die brief niet correct is.".
Overwegingen
De commissie heeft met betrekking tot de klachten het volgende
overwogen:
- De heer D. heeft in zijn klaagschrift een opsomming van
klachten gegeven.
- Deze opsomming mondt uit in de reden van zijn klacht, namelijk
het wegvallen
van het woord "mogelijke" in een brief aan het G. van 19 november
1992.
- In de brief aan het G. wordt in de derde regel van pagina twee
gesproken van "onze conclusie".
- In het verslag psychologisch onderzoek wordt geschreven over
een "mogelijke conclusie".
- De brief aan het G. is gebaseerd op het psychologisch onderzoek;
sommige zinnen zijn letterlijk overgenomen.
- Het zou zorgvuldiger zijn geweest als in de brief aan het G.
ook gesproken zou worden over "mogelijke conclusie" in
plaats van "onze conclusie", te meer
nu uit de brief niet blijkt dat de conclusie anders zou moeten
luiden.
- In de brieven aan het Advocaten### van 18 februari
2000 en 15 juni 2000 spreekt de heer K7. weer uit dat er "mogelijk
sprake is van een somatisatiestoornis".
- Deze brieven, alsmede het verslag psychologisch onderzoek, waarin
steeds wordt gesproken over "mogelijk" kan de heer D. overleggen
aan het G..
- Hiermee heeft hij impliciet de gevraagde correctie ontvangen.
Uitspraak
De commissie acht de klacht ongegrond. Weliswaar is niet formeel
aan het verzoek tot correctie voldaan, maar realisatie van het
verzoek van de heer D. is toch mogelijk met gebruikmaking
van alle correspondentie.
E4.
Raad van Bestuur
De heer D.
Ons kenmerk 0384/RP
Datum 13 juni 2001
Onderwerp Reactie uitspraak klaagschrift
Contactpersoon B.
Geachte heer D.,
Conform het reglement van de klachtencommissie is mij uw klaagschrift
en de naar
aanleiding hiervan gedane uitspraak toegezonden. Ik heb besloten
het advies van de commissie over te nemen.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende geinformeerd te hebben.
Hoogachtend
B.
zenuwarts/vice-voorzitter Raad van Bestuur
Daarna diende ik een
klacht bij het N.I.P.
(Nederlands Instituut voor Psychologen) in.
Laatste wijziging van deze bladzijde: oktober 2011