Klacht bij Medisch Tuchtcollege
1999
Omdat een
briefwisseling met de psychiater
zelf geen resultaat had, diende ik een klacht in bij het
Medisch Tuchtcollege. Maar eerst deed ik een
aanvraag voor stukken bij rechtbank,
om mijn gegevens op orde te krijgen.
K L A A G S C H R I F T
Aan de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag
Naam : D.
Voornamen : ###
Geboortedatum : ###
Straat : ###
Postcode en woonplaats : ###
Telefoon : ###
dient een klacht in tegen de arts:
Naam en voorletters : E.
Praktijkadres : centrum "I."
Postadres : E.
centrum "I."
Woonadres : ###
Aan de klacht liggen de navolgende feiten ten grondslag:
Klacht
In 1994 was ik verwikkeld in een beroepszaak tegen het G.,
omtrent mijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft mij in
oktober 1994 laten onderzoeken door dr. E., psychiater
bij E.. Het gesprek wat ik met hem had, heb ik ervaren
als een goed gesprek, maar zijn rapport bevat naar mijn mening
vele fouten en tegenstrijdigheden. De diagnose van de psychiater
bestaat uit een aantal stellingen, die voor mij zeer nadelige
gevolgen hadden en nog hebben.
Het psychiatrisch rapport, d.d. 26 oktober 1994, heb ik hierbij
toegevoegd, alsmede mijn eigen '
bespreking',
d.d. 12 mei 1999, waarin ik uitgebreid mijn bezwaren heb beschreven.
Gevolgen
De gevolgen van het rapport van de psychiater zijn op verschillende
gebieden.
Mijn goede relatie met mijn toenmalige huisarts raakte verstoord,
nadat hij het rapport gelezen had. Mede door dit rapport zijn
mijn klachten onvoldoende serieus genomen, en ben ik niet goed
begeleid. Daardoor ben ik te ver doorgegaan met werken. Dat
heeft in 1997 geleid tot een toename van mijn nekklachten. Daardoor
was ik niet meer in staat mijn werk te doen. Ik was ook niet
meer in staat om zelfstandig mijn huishouden te doen, waardoor
ik mijn zelfstandigheid heb moeten opgeven.
In 1993 ben ik onderzocht door reumatoloog S8..
Hij stelde vast dat er geen reumatische aandoening was, maar
hij heeft ook zeer deugdelijke adviezen gegeven om mijn gezondheid
te verbeteren, en te voorkomen dat mijn klachten zouden toenemen.
Door het psychiatrische rapport van psychiater E. is daar
door mijn huisarts onvoldoende aandacht aan gegeven.
Reden van late indiening van klacht
Indertijd werkte ik halve dagen, en het kostte mij dermate veel
moeite om dat vol te houden, dat ik niet goed in staat was om
een klacht in te dienen. Ik was toen waarschijnlijk ook geestelijk
niet in staat om mij al te intensief met het rapport van de
psychiater bezig te houden.
Door mr. P., optredend als mijn advocaat, is indertijd
goed aangegeven wat de bezwaren zijn tegen het rapport van de
psychiater. Ik dacht dat daarmee voldoende was aangegeven dat
het rapport niet juist was.
Bij mijn huisarts, en de verzekeringsgeneeskundigen van het
G., heb ik steeds duidelijk aangegeven dat er onjuistheden
in het rapport staan. Niemand heeft mij toen gewezen op de mogelijkheden
die ik had om mij daartegen te verweren.
In november 1994 kreeg ik voor het eerst het rapport onder ogen.
Tussen januari en juni 1998 ben ik begonnen aan mijn bespreking
van het rapport, dat is ten hoogste 3½ jaar later. In
juni 1998 heb ik een voorlopige bespreking van het rapport naar
mijn advocaat gestuurd.
Ik verwijt de aangeklaagde, kort samengevat, dat hij een rapport
heeft geschreven, dat naar mijn mening niet aan de medische
professionaliteit voldoet, die ik van een arts mag verwachten.
Datum 22 juni 1999
Naam D.
Handtekening
M A C H T I G I N G
Namen en adressen van de personen en instellingen die informatie
kunnen verstrekken, en de van belang zijnde consultdata.
Arrondissementsrechtbank te M.
Sector Bestuursrecht
betreft:
reg.nr.: 93 / 732 AAW / WAO
reg.nr.: 94 / 432
Het gesprek met psychiater E. vond plaats op 18 oktober
1994 aan de ### te K., van ongeveer 13.00
uur tot ongeveer 15.00 uur. Het rapport van psychiater E.
is van 26 oktober 1994.
De ondergetekende machtigt de door de voorzitter van het college
om inlichtingen gevraagde personen en/of instellingen deze te
verstrekken.
Datum : 22 juni 1999
Naam : D.
Handtekening :
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
Dhr. D.
Ons kenmerk: 99 T 107
Onderwerp: D./E.
's-Gravenhage, 12 juli 1999
Geachte heer D.
Hierdoor bevestig ik de goede ontvangst op 24 juni jl. van Uw
klaagschrift, waarmee U bij het Regionaal Medisch Tuchtcollege
te 's-Gravenhage een klacht heeft ingediend. Namens de
voorzitter heb ik de arts een afschrift van Uw klacht toegezonden.
De voorzitter heeft mij opgedragen een vooronderzoek in te stellen,
waarin de informatie kan worden verzameld die het College nodig
heeft om Uw klacht te kunnen beoordelen.
De arts wordt in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk te
verweren, in beginsel binnen vier weken na heden. Deze termijn
kan zonodig nog eens met 4 weken worden verlengd.
Van verdere ontwikkelingen houd ik U op de hoogte.
Hoogachtend,
Mr ###
secretaris
Hieronder staat eerst de begeleidende brief van het Medisch Tuchtcollege
met daarna het verweerschrift van de psychiater.
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
Dhr. D.
Ons kenmerk: 99 T 107
Onderwerp: D./E.
's-Gravenhage, 24 augustus 1999
Geachte heer D.,
Bijgaand ontvangt U kopie van het verweerschrift van de arts.
Ik stel U in de gelegenheid hierop Uwerzijds nog schriftelijk
te reageren. Uw repliek zie ik gaarne binnen één
maand na heden, zo mogelijk gaarne in zevenvoud, tegemoet.
Hoogachtend,
Mr ###
secretaris
E2., (kinder)psychiater
M.,5-8-'99
Aan: de secretaris van Regionaal Medisch Tuchtcollege
Mr. ###
Betreft: Klacht D., kenmerk 99 T 107
Weledelgestrenge heer,
Hierbij voldoe ik graag aan Uw verzoek schriftelijk te reageren
op de klacht van de heer D.. Aangezien de heer D.
in zijn rapportage over zijn klacht U kennelijk geen afschriften
heeft doen toekomen van de twee brieven die ik hem heb gestuurd
waarin ik uitvoerig op zijn bezwaren inga, wil ik U hierbij
copieen aanbieden. De brieven van de heer D. zelfvoeg ik
daarbij.
In feite staan in deze brieven niet alleen een verweer tegen
m.i. onterechte beschuldigingen over
mijn attitude en conclusies, maar ook een erkenning voor zijn
grief over een van mijn conclusies nl. een ontwikkelingsfixatie
en zijn beleving hierover. Ik ben hierbij ingegaan op hoofdzaken
zoals ik die onderscheid. Op een paar zaken ben ik niet expliciet
ingegaan omdat het hier uitlatingen betrof waarvan de heer D.
toegaf dat hij deze wel heeft gemaakt maar achteraf van een
persoonlijke interpretatie heeft voorzien. Ook heb ik vermeden
om discussie aan te gaan over opmerkingen die ik volgens de
heer D. anders zou hebben neergezet dan hij meent te zijn
gezegd. Aangezien ik de gewoonte heb ontwikkeld om haast stenografisch
belangrijke opmerkingen van clienten tijdens het onderzoek te
noteren citeer ik meestal juist, tenzij ik het echt verkeerd
heb verstaan. Maar dan blijkt dat achteraf wel uit de context.
Omdat in de opmerkingen van de heer D. juist vaak tegenstrijdige
mededelingen te lezen zijn over inhoud, beleving ( bv. een zeer
plezierig onderzoekscontact en tevens het gemeenste rapport
dat geschreven is ), correcties achteraf en projecties ( bv.
over negativiteit naar zijn vader) kan ik niet eenduidig concluderen
dat ik iets verkeerd heb genoteerd.
Een duidelijk voorbeeld hiervan is dat hij stelt dat
hij sociale contacten opgeeft om zijn werk vol te kunnen houden,
om vervolgens mijn conclusie te bestrijden dat sociaal verkeer
een belasting voor hem vormt ( zie brief van 4-3-'99 van betrokkene).
Zo ontstaat een strijd die zich niet alleen ten tijde van mijn
onderzoek afspeelde maar ook nu in deze klachtenprocedure. En
dat verwijst nu weer naar mijn diagnostisch oordeel over betrokkene
dat het om persoonlijkheidsproblematiek gaat. Een belangrijk
argument hiervoor is ook te vinden in de notitie bovenaan blz.
5 van mijn rapport waarin betrokkene al vooruitloopt op de bestrijding
van eventuele conclusies van mijn kant. De heer D. bestrijdt
deze conclusie van mij overigens weer niet.
Ook na herlezing van mijn onderzoek vind ik dat er een heldere
samenhang bestaat tussen de beschrijving van de klachten,voorgeschiedenis
en huidige functioneren enerzijds en psychiatrische taxatie
( interpretatie ) en eindconclusie anderzijds.
Ik heb van de klacht van de heer D. overigens opnieuw geleerd
dat in rapportages niet alleen in de volksmond krenkende termen
als hysterie e.d. moeten worden weggelaten maar ook schijnbaar
neutrale begrippen als emotionele ontwikkelingsfixatie die niet
alleen wat verouderd zijn maar toch ook anders kunnen worden
uitgelegd dan bedoeld ( hoe helder ik die ook mag vinden ).
Dat neemt niet weg dat vrijwel ieder psychiatrisch onderzoeksverslag
voor een betrokkene op een of andere wijze wel confronterend
zal zijn .
Ik hoop dat dit schrijven tesamen met mijn beide brieven aan
de heer D. U voldoende informatie biedt bij Uw vooronderzoek.
Hoogachtend,
E2.
Vervolgens stuur ik met de brief hieronder mijn reactie op
het bovenstaande verweerschrift, dat heet een repliek.
Aan: Regionaal Medisch Tuchtcollege
t.a.v. Mr ###, secretaris
16 september 1999
Uw kenmerk: 99 T 107
Onderwerp : D./E.
Betreft : repliek op verweer
Weledelgestrenge heer ###,
Hierbij geef ik mijn repliek op het verweer, d.d. 5 augustus
1999, van psychiater E., dat ik van u mocht ontvangen.
Psychiater E. schrijft dat hij belangrijke opmerkingen
haast stenografisch noteert. Toch bevat zijn rapportage allerlei
gegevens die feitelijk onjuist zijn, en die ik niet zo heb verteld.
Misschien kan psychiater E. duidelijk maken hoe het traject
is van het gesprek tot (8 dagen later) het rapport. Heeft hij
zijn aantekeningen nog? Wie heeft het ingetypt? etc.
Een belangrijk punt wat in het verweer ontbreekt zijn de aangetoonde
lichamelijke problemen. Het rapport van reumatoloog S8.,
waarin de reumatoloog nek- en rugproblemen aangeeft was tijdens
het gesprek met psychiater E. bij hem bekend.
Door het oplopen van mijn klachten was er een verschil tussen
het begin van het gesprek, en het eind van het gesprek, waarbij
psychiater E. vergaande conclusies trekt m.b.t. mijn sociaal
functioneren. Volgens mij kan hij de lichamelijke problemen
niet zondermeer negeren, en heeft het, naar mijn mening, consequenties
voor zijn rapport.
Ook de rechtbank heeft indertijd voldoende redenen gezien om
te spreken over moeheidsklachten en nekklachten.
Volgens het verweer zou in mijn opmerkingen juist vaak tegenstrijdige
mededelingen te lezen zijn. De twee genoemde voorbeelden zijn
echter niet juist. Het lijkt er zelfs op dat er door het gebruik
van het woord "vaak", er sprake is van overdrijven, als psychiater
E. zijn stelling niet kan staven.
Het eerste genoemde voorbeeld betreft de tegenstelling tussen
"een zeer plezierig onderzoekscontact", en "het gemeenste rapport
dat geschreven is". In mijn bespreking van 12 mei 1999, en in
mijn klaagschrift van 22 juni 1999, gebruik ik de term "een
goed gesprek", en niet "een zeer plezierig onderzoekscontact".
Het woord "goed" is iets anders dan "plezierig", en "zeer plezierig"
is naar mijn mening overdreven. Graag wil ik daarom het verweer
aanvoeren als bewijs dat psychiater E. overdrijft, om
zijn stelling te onderbouwen.
Het verschil tussen het gesprek en het rapport kan natuurlijk
niet als aanwijzing dienen dat het om persoonlijkheidsproblematiek
gaat. Het is juist een belangrijke reden van mijn klacht.
Het tweede voorbeeld gaat over mijn sociale contacten. Mijn
brief van 4 maart 1999 zou als bewijs moeten dienen dat ik de
conclusie van psychiater E. zou bestrijden dat sociaal
verkeer een belasting voor mij zou vormen. In mijn brief van
4 maart 1999 schrijf ik echter, dat "...een bron van stress..."
niet weergeeft wat ik heb verteld. Dat is dus iets anders dan
wat het verweer aangeeft.
Ik heb mij wel over de conclusies uitgelaten, zo heb ik de term
"merkwaardig" gebruikt, waar ik nog steeds achter sta.
De opmerking dat er sprake is van projectie over de negativiteit
naar mijn vader, is mij niet duidelijk. Misschien dat psychiater
E. dat nog kan verduidelijken.
In zijn verweer heeft psychiater E. het over een "heldere
samenhang". Indien dat zo zou zijn, dan wil ik graag dat hij
stuk voor stuk de volgende punten uit mijn bespreking van 12
mei 1999 weerlegt:
3.7, 3.9, 4.3, 4.5, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, 5.8, 5.9, 5.10.
De situatie zoals die met name in de laatste bladzijden van
het psychiatrisch rapport beschreven wordt, is aantoonbaar feitelijk
onjuist. Ongeacht of psychiater E. daarin een heldere
samenhang meent te zien, kan het niet zo zijn dat daardoor feitelijk
onjuiste gegevens opeens juist zouden worden. Het dient echter
wel mede als onderbouwing van zijn conclusies. Naar mijn mening
blijkt ook uit het rapport zelf dat de beschreven situatie niet
juist is. Daarover is een briefwisseling geweest, maar ik heb
nog steeds geen bevredigend antwoord gekregen op mijn vragen
en opmerkingen.
Zo is beschreven dat ik een depressief beeld ontwikkelde, toen
ik wat meer loskwam van thuis, wat niet juist is. Ook noemt
hij dat ik mij via het geloof regressief in het ouderlijk gezin
heb genesteld, terwijl ik in werkelijkheid de problemen met
mijn ouders toen heb uitgepraat. Ook beschrijft hij dat de ontwikkeling
naar normaal zelfstandig wonen, werken en vinden van een levenspartner
is gestagneerd, terwijl ik ten tijde van het gesprek al zes
jaar zelfstandig woonde en werkte.
Gezien de wijze waarop ik in mijn klaagschrift mijn klacht heb
geformuleerd, wil ik nog toevoegen, dat ik bezwaar maak tegen
het gebruik van het woord "kneusje". Ik mag toch aannemen dat
psychiater E. niet wil beweren dat ik zelf het woord "kneusje"
heb gebruikt.
Een en ander uiteraard ter beoordeling van het College.
In mijn 'bespreking', 'klaagschrift' en in deze brief refereer
ik aan brieven en rapporten van een reumatoloog, mijn huisarts,
mijn advocaat, de rechtbank, etc. Die stukken bevinden zich
alle in het dossier van de rechtbank, waartoe ik u tot inzage
gemachtigd heb. Indien u wilt, stuur ik u de genoemde brieven
en rapporten toe.
Hoogachtend,
D.
Hieronder staat de reactie op mijn repliek, dat heet een dupliek.
Hieronder staat eerst nog de begeleidende brief van het Tuchtcollege.
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
Dhr. D.
Ons kenmerk:99 T 107
Onderwerp :D./E.
's-Gravenhage, 14 december 1999
Geachte heer D.,
Bijgaand zend ik U kopie van de dupliek van de arts.
Naar het
mij voorkomt is thans in het vooronderzoek voldoende informatie
verzameld om het College in staat te stellen, de bovengenoemde
klacht te behandelen. De klacht zal op een zitting van het College
in raadkamer worden behandeld. Deze behandeling vindt plaats
zonder aanwezigheid van partijen. U ontvangt te zijner tijd
de beslissing van het College.
Ingevolge de Wet hebben partijen het recht, in het vooronderzoek
nog te worden gehoord. Indien U van dit recht gebruik wilt maken
kunt U dit binnen twee weken na dagtekening van deze brief schriftelijk
aan mij doen weten. Ik moet U erop wijzen dat het in dat geval
wel langer zal duren voordat het College op Uw klacht kan beslissen.
Hoogachtend,
Mr ###
secretaris
DUPLIEK
Regionaal Medisch Tuchtcollege
t.a.v Mr. ### , secretaris
M., 24-10-'99
Betreft: D. / E.
Kenmerk 99 T 107
Geachte Heer ###,
Hierbij geef ik U mijn commentaar op de repliek van klager dd
16-9-'99.
Op de somatische aspecten van klager is reeds door een andere
getuige deskundige ingegaan,
Op de lichamelijke klachten van klager ben ik in mijn rapportage
weldegelijk ingegaan , maar ik geef daar een andere interpretatie
aan dan klager. Daar ben ik duidelijk en openlijk over geweest.
Zoals het mij vrijstaat mijn opvatting te hebben, zo staat het
klager vrij om daarover in beroep te gaan. Dat klager mijn interpretatie
zou gaan bestrijden was al tijdens het onderzoek duidelijk.
Klager vindt dat ik regelmatig overdrijf, ik deel die mening
niet. De uitlatingen die klager in zijn voorbeeld citeert zijn
door hem of in zijn eigen brief precies zo neergeschreven dan
wel in ons telefonisch kontakt precies zo genoemd. Ik acht het
echter niet onmogelijk dat klager dit zal bestrijden.
Met projectie van negativiteit naar de vader bedoel
ik dat klager zijn eigen negatieve gevoelens en meningen
over zijn vader tijdens het onderzoek later in mij projecteert
door in zijn persoonlijke nabeschouwing te stellen dat ik
zijn vader beschuldig.
Klager heeft graag dat ik op enkele passages inga:
-3.7 : " fietskontakten" : kan meerdere keren met een persoon
zijn als ook een enkele keer met meerdere personen.
-3.9 : " kneusje " : dit woord is afkomstig van klager zelf,
zal ik nooit uit eigen beweging
zo gebruiken. De reden om het zo letterlijk weer te geven is
om duidelijk te maken in welk emotioneel spanningsveld klager
toen verkeerde.
-4.3 : R.kontakten : in mijn rapportage wordt geen melding
gemaakt over een opvatting van behandelaars die ik al dan niet
zou kennen en waar ik het niet mee eens zou zijn. Hier kan ik
klager niet volgen. Bij de zelfomschrijving noemt klager de
diagnose die hij van de R. hoorde,nl."passief agressieve
persoonlijkheid" Daar ben ik niet op ingegaan , laat staan dat
ik dat zou hebben bestreden.
-4.5: geen commentaar
-5.2: betreft letterlijke weergave van klager
-5.3 : op deze passage ben ik uitvoerig ingegaan in mijn brief
aan klager. Verder niets aan toe te voegen
-5.4 : wellicht is hier zowel sprake van uitpraten in het beleven
van klager als van regressie aangezien er daarna weinig sprake
meer is geweest van sociale uitgroei buiten het ouderlijk milieu
tot op heden.
-5.5 : klager heeft aanvankelijk niet 6 uur kunnen werken want
toen zou hij ziek geworden zijn. Later bleek dat hij wel 4 uur
kon werken en daarna kon hij mij niet uitleggen waarom dat niet
uitgebouwd kon worden naar 6 uur.
-5.8 : ik meen klager wel juist te hebben geciteerd. Als hij
zegt dat dat onjuist is kan ik dat slechts voor kennisgeving
aannemen.
-5.9 : wellicht heeft klager hier gelijk en noem ik ten onrechte
ouders waar vader had moeten staan.
-5.10: de balans opmakend van alles wat klager mij heeft geschetst
kom ik tot de conclusie dat er sprake is van stagnatie en dat
lijkt mij niet echt overdreven.
Mijn conclusie is dat ik een goed onderbouwd oordeel heb gegeven,
maar dat dat natuurlijk niet het finale oordeelover klager hoeft
te zijn. Nogmaals, daar kan een andere getuigedeskundige
een wijziging in aanbrengen. Ik zie daar zelf geen reden toe.
Sterker nog, de gang van zaken en de diagnose die klager bij
de R. heeft gehoord wijzen in dezelfde richting.
Hoogachtend,
E2., psychiater
Kijk in bovenstaand rapport eens naar het gebruik van
spaties, komma's, en punten. Je zou denken dat een dokter
wel zorgvuldig zou zijn met een brief aan het Medisch
Tuchtcollege, maar zelfs ik ben zorgvuldiger met de
leestekens.
In mijn eigen 'bespreking' over het rapport van de psychiater,
heb ik bij de
'persoonlijke nabeschouwing'
als eerste genoemd, dat ik het
kwetsend vind, dat de psychiater mijn vader negatief afschildert.
Daarmee geef ik aan, dat als iemand mij wil kwetsen, hij het
op dat punt moet doen. En zo gebeurt het dus ook, de psychiater
probeert te doen alsof ik een hekel aan mijn vader zou moeten
hebben. Hij schrijft zelfs, dat ik die negatieve gevoelens op
de psychiater projecteer, als ik over de psychiater zeg, dat
deze mijn vader beschuldigd. Ik vind dat een krankzinnige
redenatie.
Door die opmerkingen zag ik het niet meer zitten om door
te gaan met deze procedure. Maar ik vond, dat ik omwille van mijn
overleden vader, toch door gaan. Dus toen heb ik een advocaat
gezocht, en dat is een hele goede keuze geweest.
In mijn repliek had ik geschreven dat de psychiater toch niet
wil beweren dat ik zelf het woord "kneusje" heb gebruikt. Ik
wist toen nog niet goed hoe zulke mensen denken. De psychiater
ziet dat blijkbaar als een open uitnodiging en beweert in
bovenstaande brief dat ik zelf dat woord heb gebruikt,
terwijl het woord "kneusje" in het hele geprek niet is gevallen.
Ik werd opgebeld door het Tuchtcollege, dat er een
bladzijde ontbrak. Dus die heb ik nagestuurd.
Aan: Regionaal Medisch Tuchtcollege
t.a.v. Mr ###, secretaris
19 november 1999
Uw kenmerk: 99 T 107
Onderwerp : D./E.
bijlage : blz. 3 van "bespreking", d.d. 12 mei 1999.
Weledelgestrenge heer ###,
Hierbij stuur ik u, in zevenvoud, bladzijde 3 van mijn "bespreking"
van 12 mei 1999.
Mijn excuses, dat die bladzijde ontbrak.
Hoogachtend,
D.
Aan: Regionaal Medisch Tuchtcollege
t.a.v. Mr ###., secretaris
22 december 1999
Uw kenmerk: 99 T 107
Onderwerp : D./E.
bijlagen :
• rapport van reumatoloog S8., d.d.
23 augustus 1993.
•
verslag psychologisch onderzoek van drs. K7. (R., 1992).
• brief van reumatoloog S8., d.d.
18 decenber 1997
•
brief van drs. F3., d.d. juli 1997.
Weledelgestrenge heer ###,
Naar aanleiding van uw brief, d.d. 14 december 1999, deel ik
u mee, dat ik graag gebruik maak van het recht gehoord te worden.
Betreffende de dupliek van psychiater E.: vrijwel alle
beweringen zijn onjuist, en heb ik al weerlegd.
Omdat mij niet duidelijk is, of u de dossiers bij de rechtbank
heeft opgevraagd, wil ik enkele stukken toevoegen, indien dat
mogelijk is.
De stukken van vóór 1994 waren indertijd bij de
psychiater bekend. De stukken van ná 1994 zijn nieuw.
Hoogachtend,
D.
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
VERTROUWELIJK
Dhr. D.
Ons kenmerk: 99 T 107
Onderwerp: D./E.
's-Gravenhage, 4 februari 2000
Geachte heer D.,
Bij brief van 22 december 1999 heeft U mij te kennen gegeven,
graag in het vooronderzoek te worden gehoord. De hoorzitting
zal plaatsvinden op maandag, 20 maart 2000 te 14.00 uur op
het secretariaat van het College, dat is gevestigd aan de
### te G. (kantoor van D. van der W. Advocaten) .
Ik heb ook de arts uitgenodigd om bij de hoorzitting aanwezig
te zijn.
Hoogachtend,
Mr ###
secretaris.
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
Dhr. D.
Ons kenmerk: 99 T 107
Onderwerp: D./E.
's-Gravenhage, 7 maart 2000
Geachte heer D.,
Door dezen bericht ik U dat de hoorzitting op 20 maart a.s.
geen doorgang zal vinden. De hoorzitting zal nu plaatsvinden
op dinsdag 28 maart a.s. te 14.00 uur op het secretariaat van
het College.
Hoogachtend,
Mr ###
secretaris.
Vervolgens kwam er een
zitting.
Laatste wijziging van deze bladzijde: december 2009