klacht bij Medisch Tuchtcollege, en uitspraak
2001
K L A A G S C H R I F T
Aan de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag
Naam : D.
Voornamen : ###
Geboortedatum : ###
Straat : ###
Postcode en woonplaats : ###
Telefoon : ###
dient een klacht in tegen de arts:
Naam en voorletters : Dhr. L., verzekeringsarts.
Postadres : G., kantoor G.
Het belangrijkste onderdeel van deze klacht betreft de wijze
waarop verzekeringsarts L. met een rapport van reumatoloog
S. is omgegaan. Naar mijn mening heeft hij daarbij
een fout gemaakt. Uit de bijlagen blijkt de gang van zaken,
en wat ik allemaal heb geprobeerd om dit probleem op te lossen.
Dat ik zoveel heb geprobeerd, is ook de belangrijkste reden
dat ik nu pas deze klacht indien.
Hierna beschrijf ik mijn klachten:
1) Opvatting over het rapport van reumatoloog S8..
Verzekeringsarts L. heeft het rapport van reumatoloog
S. van
23 augustus 1993 uitgelegd, als zou de
reumatoloog van mening zijn dat de oorzaak "functioneel", dus
psychisch zou zijn. Dat was voornamelijk naar aanleiding van
de term "mechanisch-funktionele stoornis".
In de drie gesprekken, die ik met dokter L. had, heb ik
steeds aangegeven, dat reumatoloog S8. een mechanisch
probleem heeft vastgesteld, en ik heb ook gewezen op de adviezen
die reumatoloog S8. gaf. Dokter L. zei daarop
dat reumatoloog S8. letterlijk geschreven zou hebben,
dat het met name functioneel bepaalde klachten, dus psychisch
bepaalde klachten, zouden zijn. Dat is echter niet juist.
Bij zijn verslag van 21 mei 1997 (zie medische kaart) schrijft
dokter L. dat ik zou denken dat er mechanisch iets is,
en dat de behandelaars (waaronder de reumatoloog) en hij zouden
denken dat het functioneel is.
Dokter L. heeft vervolgens zijn (foutieve) mening gebruikt,
om mij te benadelen. Dokter L. vertelde mij, dat als ik
tegen beter weten in beweerde dat reumatoloog S8.
een mechanisch probleem had vastgesteld, dat ik dan ook zelf
de consequenties moest aanvaarden, en dat dan ook
mijn arbeidsongeschiktheidspercentage
niet werd verhoogd. Dit lijkt mij principieel onjuist, omdat
dokter L. mijn gezondheidstoestand had moeten bepalen,
ongeacht mijn mening (die overigens wél op medische gegevens
was gebaseerd).
Bij navraag over de term "mechanisch-funktionele stoornis" schrijft
reumatoloog S8. in zijn brief van
18 decenber 1997,
duidelijk op, dat: "funktioneel betekend indeze niet dus psychisch".
Naar mijn mening was dat al duidelijk, en heeft dokter L.
het rapport van reumatoloog S8. verkeerd opgevat,
en daarmee als medicus verwijtbaar gehandeld. Dat word nog eens
versterkt, doordat zowel dokter L., alsook zijn werkgever,
G., niet bereid zijn om dit recht te zetten.
2) Overige klachten.
2a) In het rapport van
20 juni 1996 schrijft dokter L.:
"Na dossierstudie is de somatische onderbouwing voor rugklachten
zeker in relatie tot de consequenties die de klachten hebben
t.a.v. zijn functioneren niet aanwezig". Hier vergeet hij de
nekklachten, terwijl bij zijn diagnose "Functionele nekklachten"
de rugklachten worden weggelaten. Dit lijkt mij onzorgvuldig,
aangezien reumatoloog S8. spreek over: "Chronisch
recidiverende nek en rugklachten".
Ook lijkt het mij niet juist, dat er geen somatische onderbouwing
zou zijn. Door reumatoloog S8. is in 1993 een diagnose
gesteld, toen ik 50% werkte, en mijn arbeidsongeschiktheidspercentage
ook 50% was.
2b) Toen ik vertelde dat op 12-jarige leeftijd door mijn huisarts
was vastgesteld, dat mijn onderrug niet normaal bewoog, vroeg
dokter L. of mijn vader ook rugklachten had. Ik bevestigde
dat, waarop dokter L. zei, dat het dan psychisch was omdat
het normaal is dat kinderen het gedrag van de ouders overnemen.
Terwijl ik juist wees op iets objectiefs, namelijk dat mijn
huisarts een probleem met de beweeglijkheid van mijn rug had
vastgesteld.
Dokter L. zei ook tegen mij, dat alles in de richting
duidt, dat ik in mijn vroege jeugd iets heb meegemaakt, wat
ik als traumatisch heb ervaren, maar dat ik dat niet meer zou
weten. Hij zei ook tegen mij, dat mijn klachten er niet hoefden
te zijn, om het toch te ervaren.
2c) In zijn verslag van 21 maart 1997 schrijft dokter L.:
"Amber is welliswaar aan de orde doch klasse veranderd
niet !".
Uit de handgeschreven versie blijkt de nadruk die hij legt
op het woordje "niet". Naar mijn mening deponeert hij hier een
stelling. Indien hij na zorgvuldig onderzoek tot de conclusie
zou komen, dat de klasse niet zou veranderen, dan is er geen
reden om een dergelijke nadruk op het woordje "niet" te leggen.
Overigens heeft dokter L. mij niet eens lichamelijk onderzocht.
2d) Dokter L. schrijft in zijn brief van 9 juni 1997,
dat er geen adequate behandeling volgde. Ik heb echter steeds
de adviezen van mijn huisarts opgevolgd.
2e) Mijn klachten van mijn brief van 25 maart 2000 wil ik aan
dit klaagschrift toevoegen. Punt 1 van die brief heb ik al genoemd,
en punt 5 is bij nader inzien niet juist. De volgende punten
blijven over:
2e.2) arbeidsongeschiktheidsprofiel,
FIS
In het verslag van de keuring van 21 maart 1997 staat dat het
FIS niet wordt
beïnvloed. Daarmee heeft dokter L. heeft het denkbeeldige
FIS, met het
bijbehorend denkbeeldige arbeidsongeschiktheidsprofiel geïntroduceerd.
2e.3) geen hogere uitkering om evenwicht niet te verstoren
In de rapportage van
20 juni 1996 schrijft dokter L.,
dat het niet wenselijk lijkt, om in het labiele evenwicht veranderingen
aan te brengen. Ik werkte toen voor 50%, en mijn arbeidsongeschiktheidspercentage
was 15-25%.
Er was dus een financieel gat van 25-35%. Hij vertelde mij dat
hij dat bewust in
stand liet, omdat dat voor mijn eigen bestwil was. Dat vind
ik een onrechtvaardige redenatie.
2e.4) financiële aspect met werkgever regelen
Dokter L. vertelde mij in 1997, dat hij financieel niets
voor me kon doen, en dat ik het financiële aspect met mijn
werkgever moest regelen. Dat lijkt mij niet correct. Ten eerste
omdat dokter L. mijn gezondheid moet bepalen, en niet
mijn uitkering. Ten tweede, omdat een uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid
een zaak is van het G., en niet van de werkgever.
2e.6) surmenage
In het rapport van
20 juni 1996 heeft dokter L. de vrijheid
genomen om de term 'surmenage' te gebruiken. Dat is naar mijn
mening niet op feiten gebaseerd.
Bij dit klaagschrift vind u een machtiging voor het opvragen
van de dossiers, en een overzicht van de bijlagen, met die bijlagen.
Enige opmerkingen over de bijlagen:
Bij de medische kaart van 1997 is het verslag van 12 maart 1997
niet naar aanleiding van een keuring, en het verslag van 10
april 1997 is niet van dokter L., maar van dokter K2.
(verzekeringsarts voor de ZiekteWet).
Indien mogelijk, zou ik deze klacht graag schriftelijk in behandeling
laten nemen.
Ik verwijt de aangeklaagde, kort samengevat, dat hij onzorgvuldig
is omgegaan met bestaande medische rapporten, dat hij onvoldoende
objectiviteit en zorgvuldigheid heeft betracht bij het schrijven
van zijn eigen rapportages, en dat hij op onheuse wijze tegen
mij heeft gesproken.
Datum 2 juni 2001
Naam D.
Handtekening ###
Machtiging
Namen en adressen van de personen en instellingen die informatie
kunnen verstrekken, en de van belang zijnde consultdata.
G., kantoor G.
en ook:
G., hoofdkantoor A..
Arrondissementsrechtbank te M..
Arrondissementsrechtbank te R..
Centrale Raad van Beroep te U..
Ik heb gesproken met verzekeringsarts L. op 20 juni
1996, 21 maart 1997, 21 mei 1997, en telefonisch op 2 april
1997.
De ondergetekende machtigt de door de voorzitter van het college
om inlichtingen gevraagde personen en/of instellingen deze te
verstrekken.
Datum : 2 juni 2001
Naam : D.
Geboortedatum : ###
Handtekening : ###
Bijlagen overzicht
behorend bij het klaagschrift van 2 juni 2001
Datum Beschrijving
------------------------------------
23 augustus 1993 Rapportage van reumatoloog S8..
15 november 1993 Brief van reumatoloog S8..
21 maart 1996 Intake en Besluitvorming.
20 juni 1996 Rapportage algemeen.
25 juni 1996 Intake en Besluitvorming.
4 juli 1996 Beslissing: 15-25%.
1997 Medische kaart (12/3, 21/3, 10/4, 21/5), handgeschreven
1997 Afschrift medische kaart, met commentaar D..
21 maart 1997 Brief aan D..
27 maart 1997 Beslissing: geen recht (meer) op ziekengeld.
1 april 1997 Brief van D. over onduidelijkheden.
4 april 1997 Brief van verzekeringsarts aan D.: beslissing
ongeldig.
28 mei 1997 Beslissing: geen recht (meer) op ziekengeld.
29 mei 1997 Brief van D., aanvraag motivatie.
9 juni 1997 Motivering van de hersteldverklaring.
18 december 1997 Brief van reumatoloog S8..
27 augustus 1999 Brief aan CRvB, geen FIS, maar eigen werk.
25 maart 2000 Klacht tegen verzekeringsarts.
31 maart 2000 Reactie op klachten van 26 februari en 25 maart.
30 juni 2000 Vraag over term "mechanisch-funktionele stoornis".
14 juli 2000 Reactie op brieven van 23 juni en 30 juni.
15 augustus 2000 Klacht aan hoofdkantoor G., over niet beantwoorden
van vraag.
1 september 2000 Reactie op klacht van hoofdkantoor G..
5 december 2000 Brief aan verzekeringsarts L..
10 januari 2001 Reactie op brief aan verzekeringsarts L..
25 januari 2001 Brief aan stafarts, over copie van verslag.
13 februari 2001 Brief van regiodirecteur.
Hieronder staat de begeleidende brief die door het Tuchtcollege aan de arts
werd verstuurd.
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
's-Gravenhage
VERTROUWELIJK
Dhr. L6., verzekeringsarts
p/a GAK Nederland
GOES
Ons kenmerk: 2001 T 63
Onderwerp : D./L6.
's-Gravenhage, 20 juni 2001
Weledelgeleerde Heer,
Hierbij zend ik U copie van een klaagschrift, waarmee een klacht tegen U is ingediend
bij het Regionaal Medisch Tuchtcollege te 's-Gravenhage. De voorzitter van het College
heeft mij opgedragen een vooronderzoek in te stellen, waarin de informatie
kan worden verzameld die het College nodig heeft om de klacht te kunnen beoordelen.
In dat verband verzoek ik U, schriftelijk op de klacht te reageren,
Uw verweerschrift zie ik binnen een maand na heden, zo mogelijk gaarne in zevenvoud,
tegemoet. Voor de goede orde wijs ik U erop dat het verweerschrift in copie
aan klager zal worden gezonden. Indien zich bij het verweerschrift stukken bevinden,
die volgens U niet aan klager in copie mogen worden verstrekt,
dan verzoek ik U dit gemotiveerd aan mij te laten weten.
De voorzitter zal dan beslissen of aan Uw verzoek gevolg zal worden gegeven.
Een gemachtigde van klager die arts, advocaat of procureur is,
dan wel van de voorzitter bijzondere toestemming heeft verkregen,
zal in elk geval van de betreffende stukken kunnen kennisnemen.
Hoogachtend,
Mr R4.
secretaris
Vervolgens ontving ik het verweerschrift van de keuringsarts.
Hieronder staat eerst de begeleidende brief van het Tuchtcollege.
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
Dhr. D.
Ons kenmerk: 2001 T 63
Onderwerp : D./L.
28 augustus 2001
Geachte heer D.,
Bijgaand ontvangt U kopie van het verweerschrift van
de arts. Ik stel U in de gelegenheid hierop Uwerzijds
nog schriftelijk te reageren. Uw repliek zie ik gaarne
binnen één maand na heden, zo mogelijk gaarne in
zevenvoud, tegemoet.
Hoogachtend,
###
secretaris
L.
Verzekeringsarts
P/a G.
Regionaal Medisch Tuchtcollege
Plaats: A.
Datum: 16 augustus 2001
Betreft: verweerschrift
Uw kenmerk: 2001 T 63
Ons kenmerk: 41438
Geacht college,
Naar aanleiding van het klaagschrift van de heer D.
(hierna ook: klager) doe ik u hierbij mijn verweer toekomen.
Alvorens op het klaagschrift in te gaan lijkt het mij
juist uw college enig inzicht te geven in de positie
die ik in mijn functie van verzekeringsarts (hierna
ook: va) bekleed binnen de organisatie van mijn werkgever
G., zijnde een uitvoeringsinstelling sociale verzekeringen.
Een va is binnen het kader van, in dit geval, de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
o.a. belast met het beoordelen van medische
beperkingen ten aanzien van arbeid bij
verzekerden. De va verricht daartoe medisch
onderzoek en kan medisch (specialistisch)
onderzoek doen verrichten, alsmede huisarts,
specialisten en derden consulteren.
Voordat ik puntsgewijs op de door de heer D.
genoemde klachten in ga wil ik eerst in grote
lijnen een schets geven van de heer D.,
zoals ik, als va, naar hem kijk.
Klager is een lange slanke niet ziek uitziende
jongeman van nu 35 jaar, die reeds vele jaren
bekend is met veel ziekteverzuim in zijn overwegend
zittend werk, zonder dat daar ernstige somatiek voor
is gevonden. Wel is een somatisatiestoornis gevonden
met gemengde persoonlijkheidsproblematiek. De
lichamelijke klachten waren vermoeidheid, hoofdpijn,
nek- en rugklachten, waarbij de rugklachten wel eens
over waren maar de nek eigenlijk altijd wel klachten
gaf al wisselde dat wel.
Er is nooit een duidelijke oorzaak voor de klachten
gevonden ander dan een niet optimale houding van
de rug. Een houding die overigens wel te corrigeren
was maar om niet somatische redenen steeds weer
slecht werd. Hoewel daar geen harde onderbouwing
voor is te geven is er een uren beperking gegeven
van maximaal 6 uur werk per dag.
Toen ik klager zag werd er door hem gesteld dat hij
nog maar 4 uur per dag kon werken. Daarvoor was op
somatisch gebied geen onderbouwing. Een slechte
houding en spierpijn kan hooguit tot een tijdelijke
uitval leiden maar moet met een adequate behandeling
na een paar weken weer tot herstel leiden. Ik
achtte voor de WAO de situatie dan ook onveranderd.
De enige verandering die mogelijk zou zijn lag in
ieder geval niet op somatisch gebied maar mogelijk
wel op het psychische vlak. Dit was onbespreekbaar
met klager, waardoor een vaststelling van beperkingen
op grond van een psychische aandoening onmogelijk werd.
In de inleiding van het klaagschrift schrijft klager
dat ik een fout zou hebben begaan ten aanzien van de
interpretatie van het rapport van collega S..
Klager heeft mij al eens eerder gevraagd mijn
interpretatie te herzien. Ik heb klager toen
uitgenodigd op mijn spreekuur om hem toe te lichten
waarom ik het rapport van collega S. interpreteer
zoals ik het interpreteer.
Collega S. verraste mij enigszins met de term
mechanisch-functionele stoornis, met de toevoeging
"niet psychisch". Hij bedoelt daar echter
onmiskenbaar de problemen in de houding van de rug
en de spierpijnen. Hij stelde echter ook dat voor
die slechte houding en die spierpijnen geen duidelijke
onderliggende somatische pathologie was te vinden op
zijn terrein die de beperkingen zoals klager die
ervoer kon verklaren. Dat werd ook niet door andere
somatisch georiënteerde specialisten gevonden. Wel
vond collega S. klager gespannen en nerveus
wat wel op een mogelijke psychische component zou
kunnen duiden en dat was wel in het verleden reeds
door een psychiater en een klinisch psycholoog
bevestigd. Ik heb klager dan ook verteld dat het er
niet toe doet hoe ik de term mechanisch-functionele
stoornis interpreteer, het gaat er meer om wat alle
gegevens, dus ook die van de psychiater en de psycholoog,
te samen voor een totaal beeld vormen ten aanzien van de
beperkingen voor arbeid. Daarnaast staat de term
functionele stoornis zonder somatische onderbouwing m.i.
nog steeds voor lichamelijke klachten waardoor er
storingen optreden in het functioneren met een
psychische component.
1.
eerste alinea: Ik heb nooit de mechanische
problemen ontkend. Wel heb ik gesteld dat daar geen
duidelijke somatische pathologie voor is gevonden,
ook niet door collega S., terwijl er wel
duidelijke psychopathologie is geduid.
tweede alinea: Ik heb niet gesteld dat hij zou denken
dat er iets mechanisch is wat er niet zou zijn, nee ik
heb gesteld dat er somatisch niets is wat de mate van
de klachten kan verklaren en dat dit inderdaad door de
behandelaars wordt bevestigd, ook door de reumatoloog.
Die komt immers tot de conclusie: houdingsafwijkingen
met spierpijnen en deze vond klager immers ook gespannen
en nerveus.
derde alinea: Ik heb klager (uiteraard) nooit willen
benadelen. Ik heb juist geprobeerd klager meer inzicht
te geven in zijn ziektebeleving, hetgeen mij niet in
dank wordt afgenomen.
vierde alinea: Hierboven heb ik al vermeld dat niet
het rapport van collega S. voor mijn beeld
ten aanzien van klager heeft gezorgd. Daarnaast heb
ik ook gesteld dat als er geen psychische oorzaak
voor het verminderd mechanisch functioneren is en
ook geen somatische oorzaak door hem is gevonden,
collega S. feitelijk over de oorzaak van het
verminderd mechanisch functioneren geen uitspraak doet.
2. a
Het betreft hiet de totale wervelkolom waarbij
wisselend de nek dan wel de lage rug problemen geven,
waarbij de nek eigenlijk nooit klachtenvrij was en
de rug wel af en toe. Dat zegt S. feitelijk
ook als hij over chronisch recidiverende nek- en
rugklachten spreekt. Collega S. stelt
geen diagnose maar omschrijft de klachten en heeft
geen somatische onderbouwing voor die klachten toen
hij 50 % werkzaam was.
b.
Zoals klager dit onderdeel van zijn klacht stelt komt
mij bizar voor: ik kan mij niet herinneren dat het
gesprek zo gelopen is. Ik kan mij wel voorstellen dat
ik tijdens het uitdiepen van het tweede spoor ook
eventuele klachten in de jeugd heb besproken waarbij
ik bepaalde gegevens die klager mij mededeelde heb moeten
relativeren, maar dan toch niet op de door hem
omschreven wijze.
c.
Dat ik het woordje "niet" heb onderstreept
heeft een heel logische verklaring. Tot kort vóór het
schrijven van het verslag was het beleid van G. G. dat
als Amber werd gesteld de arbeidsongeschiktheidsklasse
automatisch 80/100 % moest worden. Deze interpretatie
van de wet bleek niet juist en het beleid werd kort
voor de beoordeling gewijzigd, zodat het
woord "niet" onderstreept werd.
d.
Normaliter zijn houdingsproblemen en spierpijnen
goed behandelbaar. Toen echter bij klager geen herstel
optrad kon ik niet veel anders concluderen dan dat er
kennelijk geen adequate behandeling was geweest; niet
meer dan een simpele constatering.
e. 2.
Klager suggereert hier dat ik een denkbeeldig
FIS (functie informatie systeem, dan wel de uitdraai
daarvan) introduceer. Er is geen belastbaarheidspatroon
opgesteld maar er zijn wel beperkingen gegeven in de
vorm van een urenbeperking, anders had klager geen
WAO-uitkering kunnen krijgen.
e. 3.
Hier worden de zaken wel erg uit hun verband
gerukt. Hier was immers somatisch sprake van minimale
beperkingen, die bij vaststellen van een belastbaarheidspatroon
waarschijnlijk zouden leiden tot een arbeidsongeschiktheidsklasse
van minder dan 15 % hetgeen betekent dat geen uitkering
aan de orde kan komen. Echter gezien het labiele
psychisch evenwicht met het risico van decompensatie
wegens een verlaging van het WAO percentage werd
geadviseerd de praktische schatting te laten prevaleren
boven de theoretische, ter voorkoming van een psychische
decompensatie. Dat is ook zo met klager besproken en
daar werd op gedoeld als het best haalbare voor klager.
e. 4.
Voor financiële aspecten van een en ander heb ik
klager naar zijn werkgever verwezen. Daarnaast bepaal
ik niet de gezondheid van klager maar breng ik
beperkingen ten aanzien van arbeid in kaart.
e. 6.
De term surmenage betekent niet meer dan
overbelasting; kennelijk is in de twee-eenheid
belasting-belastbaarheid bij een gelijke belasting
een afname geweest van de belastbaarheid anders zou
klager ten onrechte minder uren zijn gaan werken.
Ik ben van mening dat ik zorgvuldig ben omgegaan met
de medische rapporten waarover ik heb beschikt, en
dat ik op gelijkelijk zorgvuldige wijze en met
inachtneming van de vereiste objectiviteit aangaande
klager heb gerapporteerd.
Daarbij ontken ik ten stelligste mij ooit op onheuse
wijze jegens klager te hebben gedragen.
Uit het vorenstaande moge blijken dat ik in geen
enkel opzicht ben tekortgeschoten in de uitoefening
van mijn functie als verzekeringsarts zodat ik uw
college verzoek de klacht kennelijk ongegrond te verklaren.
L.
Verzekeringsarts
Voor deze:
B.
gemachtigde
Vervolgens schrijft ik mijn reactie op het verweerschrift: dat
heet mijn repliek.
Aan: Regionaal Medisch Tuchtcollege
t.a.v. Mr ###, secretaris
20 september 2001
Uw kenmerk : 2001 T 63
Onderwerp : D./L.
Betreft : repliek op verweer
Bijlage : brief van huisarts G., d.d. 6 december 1994.
Weledelgestrenge heer ###,
Het verweerschrift van verzekeringsarts L., doet
volgens mij niets af aan mijn klacht. Over de algemene indruk
die het verweerschrift maakt, heb ik de volgende drie opmerkingen:
Naar mijn mening was reumatoloog S8. bekend met
de mate van mijn klachten, heeft hij daarvoor de oorzaken aangegeven,
en wel degelijk een diagnose gesteld, en ook een verklaring
voor mijn klachten gegeven. Zo heeft hij dat tegen mij verteld,
en zo blijkt dat volgens mij ook uit zijn rapport van 23 augustus
1993.
Verzekeringsarts L. voert aan dat het genoemde "nerveus-gespannen"
in de richting van psychische problemen zou kunnen duiden. De
reden dat ik die indruk maakte, ligt voor de hand: vanwege mijn
ruglengte en mijn nek- en rugklachten lukte het mij nauwelijks
om vanwege de pijn op de (te kleine) stoel te blijven zitten.
Dokter L. beschrijft niet dat ik bij hém nerveus of gespannen
was, en de reden daarvoor is, dat ik mijn
eigen stoel bij me
had.
De betekenis van het door dokter S. gebruikte woord
"houding" blijkt naar mijn mening uit zijn brieven van 23 augustus
1993,
15 november 1993, en
18 decenber 1997. Hij bedoelt zowel
mijn houding ("...houdings en ontspanningsoefeningen voor nek
en rug..."), maar zeker ook de intrinsieke houding van mijn
wervelkolom ("...scoliose met convexiteit lumbaal naar links,
thoraco-lumbaal naar rechts, en hoog thoracaal en cervicaal
naar links, en daarbij versterkte thoracale kyfose en lumbale
lordose, met recidiverende blokkeringen op diverse niveaux").
Verder zijn er een aantal punten, die niet direct met de essentie
van mijn klacht te maken hebben:
Op de tweede bladzijde van het verweerschrift schrijft dokter
L., dat hij mij uitgenodigd zou hebben op zijn spreekuur,
om zijn interpretatie van het rapport van dokter S.
toe te lichten. Daar is mij echter niets van bekend.
Volgens dokter L. zou een somatisatiestoornis vastgesteld
zijn. Het was echter in 1996/1997 al duidelijk, dat daarover
discussie was.
Toelichting:
In het dossier bevonden zich een verslag en een brief (beiden
uit 1992) van klinisch psycholoog drs. K7. van het R..
In dat verslag staat: "Alleen op de dimensie somatisatiestoornis
springt patiënt er duidelijk uit, overeenkomstig zijn klachten",
en in dat verslag wordt als mogelijke conclusie een somatisatiestoornis
genoemd, maar ook rekening gehouden met een lichamelijke oorzaak.
In de brief staat echter: "Onze conclusie luidt dan ook dat
patiënt lijdt aan een somatisatiestoornis,...".
Aangezien een persoonlijkheidstest een hypothese geeft, en een
somatisatiestoornis niet vastgesteld kan worden, als mijn nek-
en rugklachten nog niet waren onderzocht, had dokter L.
toen al een juiste keuze tussen het verslag en de brief kunnen
maken.
In 1994 adviseerde orthopaedisch chirurg S. de rechtbank
en schrijft: "Bij het orthopaedisch onderzoek worden niet zodanige
afwijkingen gevonden dat de in gedingstuk B2.1 beschreven arbeid
onmogelijk zou zijn, ook niet voor een hele dag". Hij schrijft
echter ook: "In gedingstuk Al2 meldt collega S.,
rheumatoloog, dat het klachtenbeeld voornamelijk mechanisch
bepaald wordt door een niet goede houding".
Psychiater drs. E. heeft ook in 1994 de rechtbank geadviseerd.
Zijn rapport lijkt mij echter niet zo stellig als dokter
L. schrijft. De psychiater doet vele (onjuiste) aannames en
baseert zich op allerlei vermoedens.
In het dossier zat één brief van mijn huisarts. Omdat daarin
het rapport van specialist S. wordt aangehaald, heb
ik dat als bijlage toegevoegd.
Hoogachtend,
D.
Daarna kreeg ik een brief van het Medisch Tuchtcollege, maar
dat was een
administratieve vergissing.
Hieronder staat de begeleidende brief die naar de
uitvoeringsinstelling werd verstuurd.
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
Vertrouwelijk
Mr B.
A.
Ons kenmerk:2001 T 63
Onderwerp: D./L.
G., 15 november 2001
Weledelgestrenge Heer,
Bijgaand zend ik U kopie van de repliek van klager.
Ik stel U in de gelegenheid hierop schriftelijk te reageren.
Uw dupliek zie ik gaarne binnen één maand na heden,
zo mogelijk in zevenvoud, tegemoet.
Voor de goede orde wijs ik U er nog op dat Uw dupliek
in kopie aan klager wordt gezonden.
Hoogachtend,
Mr R.
secretaris
Hieronder staat een interne brief die de keuringsarts aan iemand van het UWV
schreef. Deze brief zat in mijn dossier.
Goes 221101
Hallo Sylvia,
Zou jij het repliek van de meneer D. ook eens willen lezen.
Het lijkt er wel op dat betrokkene toch een beetje meer inzicht in zichzelf krijgt.
Het schrijven is duidelijk milder en hij schrijft nu ook dat het m.n. houdingsproblemen betreft,
oftewel myogeen bepaalde problematiek zonder ernstig anatomisch substraat.
Dat desondanks betrokkene niet tot adequaat herstel gedrag kan komen blijft m.i.
nog steeds op psychisch vlak liggen. Ik vond betrokkene weldegelijk gespannen
en nerveus en dat vond ik tot op heden ook van zijn reacties.
Zijn verweer over de diagnose zegt niets over de beperkingen en
het medisch mechanisme waarom hij bepaalde beperkingen ervaart
en hoe die moeten worden geïntepreteerd.
Dat ik betrokkene heb opgeroepen om e.e.a. te bespreken met hem blijkt duidelijk
uit het dossier. Tevens blijkt uit de rapporten van de orthopeed en
de psycniater duidelijk dat er op psychisch valk e.e.a. niet goed gaat.
Dat blijkt in iedergeval duidelijker dan uit het rapport van S8.
dat er lichamelijk iets niet goed gaat.
Ik overweeg om niet te reageren en het voor kennisgeving aan te nemen.
De commissie lijkt mij zeer wel in staat om na deze reactie goed
in te schatten wat er nu daadwerkelijk speelt.
Grotejes, Hugo.
In de bovenstaande brief schrijft de keuringsarts dat de houdingproblemen myogeen bepaalde problematiek zijn.
Myogeen betekent dat het van de spieren afkomstig is. Hij houdt dus geheel geen rekening ermee dat de
houding van mijn wervelkolom op zichzelf al niet goed is.
Verder schrijft hij nu opeens dat hij mij gespannen en nerveus vond, terwijl hij dat nu juist niet vond en ook
niet in zijn rapporten heeft geschreven. Ik had in mijn brief al geschreven dat dat kwam doordat
ik mijn eigen stoel mee nam.
Hieronder staat nog een interne brief van de keuringsarts.
gak nederland bv
Goes 261101
Onderwerp: D./L6.
Uw kenmerk: 2001 T 63
Betreft een reactie op uw schrijven d.d. 151101.
L.S.
Hoewel het verweerschrift van de heer D. feitelijk een herhaling van zetten is,
staat er in de tweede alinea van de tweede pagina iets opmerkelijks.
Het laatste contact in mei '97 was juist gericht om betrokkene
mijn beslissing toe te lichten. Toen heb ik hem ook duidelijk verteld
dat mijn beslissing niet alleen op de mening van de reumatoloog is gebaseerd,
maar ook op die van de orthopeed en de psychiater en dat ik juist met
die gegevens en mijn eigen mening toch uit moet gaan van een psychische component
die van invloed is op het klachten verloop.
Daar wilde betrokkene niet aan en toen er patholoog anatomisch niets nieuws was
kon ik niet anders dan de reeds in kaart gebrachte beperkingen als nog van toepassing achten.
Het is dus niet alleen op mijn mening gebaseerd dat ik
de term mechanisch functionele klachten(dus niet psychisch) deels naast mij neer leg,
maar die is ook gebaseerd op de mening van twee andere specialisten.
Daarnaast moet niet vergeten worden dat we de lichamelijke beperkingen
wel hebben gehonoreerd ondanks het feit dat er beperkte pathologie is gevonden.
Een toename kon echter niet worden geobjectiveerd op somatiusch vlak waardoor ook
de beperkingen op dat vlak niet toe genomen konden worden geacht.
Had betrokkene wel een psychische component erkent dan hadden we mogelijk
op dat vlak de beperkingen in kaart kunnen brengen,
maar op het moment dat betrokkene stelt dat die er niet zijn kan ik ze ook niet geven.
Ondergetekende snapt ook niet wat de heer D. feitelijk wil,
iets wat ook andere behandelaars hebben moeten ervaren,
wij hebben slechts gehoor gegeven aan zijn wensen.
Toen echter bleek dat de theoretisch arbeidsongeschiktheid niet overeen kwam met
de praktische ontstond er voor betrokkene een probleem op het financiële vlak.
Dat is zoals betrokkene terecht op merkt niet iets waar ik mij
mee kan bemoeien om de simpele reden dat het mijn taak niet is.
Dit heb ik dan ook niet gedaan, iets wat betrokkene wel eens heeft doen voorkomen
dat ik dat wel zou hebben gedaan.
In de hoop meer duidelijkheid te hebben verschaft,
groet ik vriendelijk,
L6.
Hieronder staat nog een interne brief van de keuringsarts.
gak nederland bv
Goes 061201
Betreft reactie op de brief van de Heer D. van 200901.
In eerste instantie zal ik puntsgewijs een reactie geven op
het schrijven van de Heer D. om vervolgens een algemene reactie te geven.
Natuurlijk is er uitgegaan van een diagnose, sterker nog, er is ook gesteld
dat er bij betrokkene sprake is van een ziekte of gebrek die beperkingen oplevert
met als gevolg dat betrokkene een gedeeltelijke WAO uitkering heeft.
Deze beperkingen zijn echter niet alleen gebaseerd op de gegevens van de reumatoloog.
Dit is een wat moeilijk te interpreteren alinea.
Enerzijds bevestigd betrokkene dat nij nerveus gespannen is en anderzijds zegt
hij dat ik het niet heb genoteerd. Feit is dat hij nerveus gespannen was
wat inderdaad op een psychogene component kan duiden.
De opmerking nerveus gespannen kwam overigens uit de brief van Collega S8.,
die in zijn brief d.d. 230893 in zijn conclusie schreef:
"Chronisch recidiverende nek en rugklachten door
spierpijnen t.g.v. scoliose en recidiverende blokkeringen
op diverse niveaux. Klachtenbeeld voornamelijk mechanisch bepaald door
een niet goede houding. Daarbij ook nerveus-gespannen,
hetgeen de spierklachten niet ten goede komt.
Het probleem is niet zozeer een reumatische aandoening,
dan wel een mechanisch-functionele aandoening".
Ook in deze alinea bevestigt betrokkene reeds bekende problematiek
en zegt hij zelf dat het houdingsproblematiek betreft.
Het is mij niet duidelijk wat hij met deze opmerking wil,
want dat is ook nooit ontkend.
In mei '97 zie ik betrokkene naar aanleiding van een ziekmelding
van maart '97 om betrokkene nogmaals een en ander toe te lichten.
Toen was reeds de discussie door betrokkene toegespitst op mijn uitleg
van somatisch functionele klachten. Hem is toen expliciet medegedeeld
dat mijn beoordeling van de beperkingen zowel op de brief van
de Reumatoloog is gebaseerd als op die van de Orthopeed en
de Psychiater en dat ik daar mijn mening bij heb gevoegd.
Mijn opdrachtgever vraagt immers mijn oordeel. Betrokkene wist toen
in de discussie reeds te melden dat collega S8. niet over
een psychische component zou spreken als de term functioneel wordt gebruikt.
Het was betrokkene niet duidelijk te maken dat indien er
over mechanische functionele klachten wordt gesproken kennelijk
zonder somatische onderbouw kennelijk iets anders moet spelen
wat de klachten in stand houdt.
Ondanks het ontbreken van somatisch objectieve onderbouw hebben
we overigens wel beperkingen gehonoreerd.
Mijn discussie vond alleen plaats om een ingang bij betrokkene
te vinden om tot een mogelijk herstel te kunnen komen.
Toen betrokkene mij een brief van collega S8. deed toekomen
in december "97 waarin collega S8. achter
de term mechanisch functionele stoornissen,
de term "dus niet psycnisch" toevoegde was er voor mij sprake van
een herhaling van stappen, daarbij viel betrokken ook niet meer
mijn verantwoordelijkheid wegens rayons veranderingen.
Dat er wat betreft betrokkene een discussie was over de diagnose somatiforme stoornis,
was mij bekend. Dat neemt niet weg dat ik de bevinding van de heer K7. naast mij neer moet leggen.
Ondanks de mechanisch functionele aandoening springt betrokkene er toch duidelijk uit op
de dimensie somatische stoornis bij psychologisch onderzoek.
Daarbij komt dat één van de kenmerken van een somatische stoornis is,
dat indien er een somatische aandoening is die hiermee verband houdt,
de lichamelijke klachten of de hieruit volgende sociale of
beroepsmatige beperkingen ernstiger zijn dan verwacht op grond van anamnese,
lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen.
Vervolgens refereert betrokkene aan een brief van coliega S2., orthopeed.
Daarin vergeet hij te vermelden dat ook collega S2. vermeldt
dat betrokkene "elke vorm van psychisch lijden volstrekt afwijst" en
dat collega S2. voor een "beter beoordeling van de gezondheidstoestand
een onderzoek door een psychiater sterk adviseert".
Vervolgens vermeldt betrokkene dat het rapport van de psychiater niet
zo stellig is als ik schrijf. Betrokkene is natuurlijk gerechtigd dat te vinden.
Daar staat tegenover dat ik het rapport wel moet interpreteren en
niet naast mij neer kan leggen.
Tot zover mijn puntsgewijze commentaar op het schrijven van de heer D.
en dan nu een meer algemene reactie. Door mij is nooit ontkend dat betrokkene problemen
ervaart in het uitoefenen van zijn werk. Ook niet dat dit komt door de klachten
die hij ervaart. Het enige wat ik heb gepoogd is meer ziekte inzicht bij betrokkene
te bewerkstelligen door andere mogelijkheden, andere sporen met hem te bespreken.
Hiervoor is betrokkene echter niet ontvankelijk, ook niet bij behandelend specialisten.
Uiteindelijk heeft zich de discussie toegespitst op de interpretatie van
de opmerking van collega de S2. "mechanisch functionele stoornis (dus niet psychisch)",
waarbij ik nadrukkelijk tegen betrokkene heb gesteld en hem bij herhaling heb toegelicht,
dat ik mij daarin niet kan verenigen, m.n. door wat andere disciplines zeggen
en wat mijn mening over zijn aandoening is. Ik ben namelijk nog steeds
er van overtuigd dat er sprake is van een tweede spoor
en dat daar ook eventueel behandel mogelijkheden liggen.
Dat betrokkene daar niet aan wilt, is wat mij betreft geen probleem.
Hierdoor blijven echter wel de beperkingen bestaan zoals die al de jaren hebben bestaan
en waardoor hij ook deels WAO gerechtigd is.
In de hoop u voldoende geïnformeerd te hebben groet ik vriendelijk,
L6., verzekeringsarts.
In bovenstaande brief lees ik 7 leugens en 5 verdraaingen.
Onderstaande interne brief zat in mijn dossier, en ik vermoed dat die
bij de bovenstaande brief hoort, maar dat weet ik niet zeker.
Dhr D. stelt dat hem niets bekend is van een uitnodiging om de interpretatie van
het rapport van collega S8. toe te lichten.
In mijn rapportage van 200696 schrijf ik echter dat dr S8. spreekt van
een mechanisch functionele stoornis. Daarna wordt door mij vervolgd: Hem nog geprobeerd
het somatisch mechianisme waarin hij gevangen zit duidelijk te maken.
Kan zich hier slechts gedeeltelijk in vinden
T.a.v. de somatisatiestoornis:
Ondaniks de mechanisch functionele aandoening springt belanghebbende
toch duidelijk uit op de dimensie somatisatiestoornis bij psychologisch onderzoek
daarbij komt dat één van de kenmerken van een somatisatiestoornis
is dat indien er een somatische aandoening is die hiermee verband houdt,
de lichamelijk klachten of de hieruit volgende sociale of beroepsmatige beperkingen
ernstiger zijn dan verwacht op grond van anamnese,
lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen
T.a.v. zijn kritiek op het rapport van collega E2..
M.i is dit rapport vrij duidelijk in zijn conclusie.
Uiteraard zijn er bepaalde aannames gemaakt met name op daar dhr D.
op vele zaken geweigerd heeft in te gaan. Collega E2. is echter
een zeer ervaren psychiater met name ook in de beoordeling
van arbeidsongeschiktheid en wij achten hem dan ook volkomen
in staat ondanks dit weigeren op zaken in te gaan
een verantwoord psychiatrisch oordeel af te geven.
Daarna ontving ik de 'dupliek' van de keuringsarts.
Hieronder staat eerst de begeleidende brief van het Tuchcollege.
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
Dhr. D.
Ons kenmerk: 2001 T 63
Onderwerp : D./L.
8 januari 2002
Geachte heer D.,
Hierbij zend ik U ter kennisneming kopie van de dupliek
van de arts in bovengenoemde zaak.
Hoogachtend,
Mr ###
secretaris.
L.
Verzekeringsarts
P/a G.
Regionaal Medisch Tuchtcollege
Plaats: A.
Datum: 17 december 2001
Betreft: dupliek
Uw kenmerk: 2001 T 63
Ons kenmerk: 41438
Geacht college,
Naar aanleiding van het bij repliek door klager
gestelde zal ik daarop puntsgewijs een reactie geven,
gevolgd door een algemene reactie.
1:1.
Natuurlijk is er uitgegaan van een diagnose, sterker
nog, er is ook gesteld dat er bij klager sprake is van
een ziekte of gebrek hetgeen beperkingen oplevert met als
gevolg dat hij een gedeeltelijke Wao-uitkering heeft.
Deze beperkingen zijn echter niet alleen gebaseerd op de
gegevens van de reumatoloog.
1:2.
Dit is een wat moeilijk te interpreteren alinea.
Enerzijds bevestigt klager dat hij nerveus gespannen is en
anderzijds zegt hij dat ik het niet heb
genoteerd.
Feit is dat hij nerveus gespannen was wat inderdaad op een
psychogene component kan duiden.
De opmerking nerveus gespannen kwam overigens uit de brief van
college S., die in
zijn brief d.d.
23 augustus 1993 in zijn conclusie schreef:
"Chronisch recidiverende rug en
nekklachten door spierpijnen ten gevolge van scoliose en
recidiverende blokkeringen op diverse
niveaux.
Klachtenbeeld voornamelijk mechanisch bepaald door een niet goede houding.
Daarbij ook nerveus-gespannen, hetgeen de spierklachten niet ten goede komt.
Het probleem is niet zozeer een reumatische aandoening,
dan wel een mechanisch-functionele aandoening".
1:3.
Ook in deze alinea bevestigt klager reeds bekende
problematiek en zegt hij zelf dat het
houdingsproblematiek betreft.
Het is mij niet duidelijk wat hij met deze opmerking wil,
want dat is nooit ontkend.
2:2.
In mei 1997 zie ik klager naar aanleiding van een
ziekmelding van maart 1997 om hem nogmaals een en
ander toe te lichten.
Toen was de discussie door klager al toegespitst op mijn
uitleg van somatisch functionele
klachten.
Hem is toen expliciet medegedeeld dat mijn beoordeling van
de beperkingen zowel op de brief van
de reumatoloog is gebaseerd als op die van de orthopeed
en de psychiater en dat ik daar mijn
mening bij heb gevoegd.
Mijn opdrachtgever vraagt immers mijn oordeel.
Klager wist toen in de discussie al te melden dat
collega S. niet over een psychische
component zou spreken als de term functioneel wordt gebruikt.
Het was klager niet duidelijk te maken dat indien er
over mechanische functionele klachten wordt
gesproken kennelijk zonder somatische onderbouw kennelijk
iets anders moet spelen wat de
klachten in stand houdt.
Ondanks het ontbreken van somatisch objectieve onderbouw
hebben we overigens wel
beperkingen gehonoreerd.
Mijn discussie vond alleen plaats om een ingang bij
betrokkene te vinden om tot een mogelijk
herstel te kunnen komen.
Toen klager mij een brief van collega S. deed
toekomen in december 1997 waarin
collega S. achter de term mechanisch functionele
stoornissen, de term "dus niet
psychisch" toevoegde was er voor mij sprake van een
herhaling van stappen.
Overigens viel klager toen niet meer onder mijn verantwoordelijkheid
wegens rayonveranderingen.
2:3.
Dat er wat betreft klager een discussie was over de
diagnose somatiforme stoornis, was mij bekend.
Dat neemt niet weg dat ik de bevinding van de heer K.
naast mij neer moet leggen.
Ondanks de mechanisch functionele aandoening springt
klager er toch duidelijk uit op de
dimensie somatische stoornis bij psychologisch onderzoek.
Daarbij komt dat één van de kenmerken van
een somatische stoornis is, dat indien er een
somatische aandoening is die hiermee verband houdt,
de lichamelijke klachten of de hieruit
volgende sociale of beroepsmatige beperkingen ernstiger
zijn dan verwacht op grond van
anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen.
2:4.
Vervolgens vermeldt klager dat het rapport van de
psychiater niet zo stellig is als ik schrijf. Klager is
natuurlijk gerechtigd dat te vinden; daar staat tegenover
dat ik het rapport wel moet interpreteren en niet naast
mij neer kan leggen.
Tot zover mijn puntsgewijze commentaar op de repliek van klager.
In meer algemene zin wil ik het volgende nog naar voren brengen.
Door mij is nooit ontkend dat klager problemen ervaart in
het uitoefenen van zijn werk, ook niet
dat dit komt door de klachten die hij ervaart.
Het enige wat ik heb gepoogd is meer ziekte inzicht bij
klager te bewerkstelligen door andere
mogelijkheden, andere sporen met hem te bespreken en zo
objectief mogelijk de beperkingen in
kaart te brengen.
Hiervoor is klager echter niet ontvankelijk, ook niet
bij behandelend specialisten.
Uiteindelijk heeft zich de discussie toegespitst op
de interpretatie van de opmerking van collega
S. : "mechanisch functionele stoornis (dus niet psychisch)",
waarbij ik nadrukkelijk
tegen klager heb gesteld en hem bij herhaling heb toegelicht,
dat ik mij daarmee niet kan
verenigen, m.n. door wat andere disciplines zeggen en wat
mijn mening over zijn aandoening is.
Ik ben namelijk nog steeds ervan overtuigd dat er sprake is
van een tweede spoor en dat daar ook
eventueel behandel mogelijkheden liggen.
Dat klager daar niet aan wil, is wat mij betreft geen probleem.
Hierdoor blijven echter wel de beperkingen bestaan zoals
die al jaren hebben bestaan en waardoor
hij ook deels Wao gerechtigd is.
Hiermee meen ik naar vermogen zorgvuldig gehandeld te hebben.
Klager heeft mij gevraagd om
terug te komen op mijn interpretaties en wel m.n. de
informatie die van collega S.
afkomstig was, maar gezien het totale beeld, meen ik dat
niet te kunnen.
Dat is ook heel duidelijk zo aan hem gesteld.
Klager kan niet van mij verlangen dat ik mijn mening als
arts geweld aandoe.
Gelet op het vorenstaande herhaal ik mijn verzoek aan
uw college de klacht kennelijk ongegrond
te verklaren.
L.,
Verzekeringsarts
Voor deze:
B.
Gemachtigde
Ongeveer de helft van bovenstaande brief is verdraaid of is verzonnen,
ik tel zo'n 17 leugens.
Vervolgens ontving ik de uitspraak (de beslissing). Hieronder staat
eerst de begeleidende brief.
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
AANGETEKEND
Dhr. D.
Ons kenmerk: 2001 T 63
Onderwerp : D./L.
's-Gravenhage, 11 juni 2002
Geachte heer D.,
Bijgaand zend ik U kopie van de beschikking van het
College in bovenvermelde klacht van de zitting van 9 april 2002.
Onder de beslissing staat vermeld voor wie hoger beroep openstaat
en - indien hoger beroep mogelijk is - op welke wijze het beroep
kan worden ingesteld.
Hoogachtend,
Mr ###
secretaris
2001 T 63
Het Regionaal Medisch Tuchtcollege te 's-Gravenhage heeft de
navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
D.,
wonende te ###, klaagster,
tegen:
L., verzekeringsarts,
praktiserend te G.,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen "de arts".
1. Het verloop van het geding
Klager heeft een klaagschrift ingediend, dat door het Tuchtcollege is
ontvangen op 6 juni 2001. De arts heeft een verweerschrift ingediend,
waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben
geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid te worden gehoord in het
kader van het vooronderzoek. De behandeling van de klacht heeft
plaatsgevonden in raadkamer zonder oproeping van partijen op
dinsdag 9 april 2002.
2. De klacht
Klager is gekeurd door de arts. De arts heeft in het kader van deze
keuring informatie opgevraagd bij de behandelend reumatoloog.
De reumatoloog heeft in zijn verslaglegging de aanduiding "mechanisch functionele stoornis" gebruikt die door de arts ten onrechte is geïnterpreteerd
als "functioneel" in de zin van psychisch. Toen van dit misverstand
was gebleken heeft de arts geweigerd om dit recht te zetten.
Klager meent voorts dat de arts hem niet zorgvuldig heeft
onderzocht en niet zorgvuldig heeft gerapporteerd waardoor
klager is benadeeld.
3. Het standpunt van de arts
De arts meent klager naar behoren te hebben onderzocht en naar
behoren te hebben gerapporteerd over de medische beperkingen die klager
ondervindt ten aanzien van de arbeid.
Klager was ten tijde van het onderzoek bekend met vermoeidheid,
hoofdpijn, rug en nekklachten die leiden tot veel ziekteverzuim
bij zittend werk. Voor de klachten kon geen ernstige somatiek
als verklaring worden gevonden. De houding van klager was slecht
en om niet somatische redenen moeilijk te corrigeren. Toen de arts
klager zag, was zijn vraag het aantal uren dat hij per dag kon
werken van zes naar vier terug te brengen. De arts meende dat de
somatische toestand geen aanleiding gaf tot een dergelijke wijziging.
Klager stond niet open voor onderzoek naar wijziging in de psychische
toestand.
De arts heeft onder meer gebruik gemaakt van de rapportage van de
reumatoloog, waarin deze de aanduiding "mechanisch-functionele stoornis
van niet psychische aard" heeft gebruikt. De reumatoloog kon ook
geen duidelijke onderliggende somatische pathologie vinden ter verklaring
van de beperkingen, die door klager werden ervaren. De arts heeft de
rapportage van de reumatoloog en de eerdere rapportages van de psychiater
en de klinisch psycholoog in zijn rapport betrokken, waarbij hij de
mechanische problemen niet heeft ontkend maar wel heeft gesteld dat
die de door klager ervaren klachten en beperkingen niet konden verklaren.
4. De beoordeling van de klacht:
Het verwijt van klager is dat de arts hem niet naar behoren heeft
onderzocht en daarover niet naar behoren heeft gerapporteerd in het
kader van een WAO-keuring. Het College merkt daarbij allereerst op dat
tegen beslissing van de bedrijfsvereniging administratieve rechtsmiddelen
open staan, waardoor klager een herbeoordeling heeft kunnen uitlokken.
In dit geding ligt uitsluitend de vraag ter beoordeling voor, of de
arts patiënt naar behoren heeft onderzocht en daarover naar behoren
heeft gerapporteerd. Het College kan in het dossier geen aanwijzingen
vinden dat dit niet het geval is.
Niet kan worden vastgesteld dat de arts het rapport van de reumatoloog
onjuist heeft geïnterpreteerd; de reumatoloog heeft geen onderliggende
reumatologische oorzaak kunnen vast stellen en die interpretatie is door
de arts mede aan zijn rapportage ten grondslag gelegd.
Ook ten aanzien van de bejegening kan niet worden vastgesteld dat de arts
klager onjuist heeft behandeld: het enkele feit dat de arts niet heeft
gedaan wat klager wenste en zijn visie op diens toestand aan hem heeft
toegelicht, kan niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar worden aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande kan daarom aanstonds worden vastgesteld dat
de klacht kennelijk ongegrond is en dient te worden afgewezen.
RECHTDOENDE: wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven op 9 april 2002 door:
Mr
T8., voorzitter,
Dr.
B19..
Dr.
P14.,
Dr.
W9., leden-geneeskundigen,
Mr.
D15., lid-jurist,
bijgestaan door Mr.
S19., secretaris.
voorzitter secretaris
Klager, de persoon over wie geklaagd is, alsmede
de Inspecteur voor de Gezondheidszorg kunnen tegen deze beslissing
hoger beroep instellen bij het Centraal Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg. De mogelijkheid van beroep staat open binnen zes weken
na de dag van verzending van deze beslissing aan partijen.
Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte
beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het
Regionaal Medisch Tuchtcollege, door wie het binnen
de beroepstermijn moet zijn ontvangen.
Met onderstaande brief ging ik in hoger beroep:
Aan: Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
p/a Regionaal Medisch Tuchtcollege
t.a.v. Mr ###, secretaris
DEN HAAG
(aangetekend)
1 juli 2002
Betreft : voorlopig beroepschrift
kenmerk : 2001 T 63
Onderwerp : D./L.
Weledelgestrenge heer ###,
Hierbij ga ik in hoger beroep tegen de beslissing van 9 april 2002.
De gronden van mijn beroep zal ik binnen 2 maanden aanvoeren.
Hoogachtend,
D.
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
Dhr. D.
Ons kenmerk : 2001 T 63
Onderwerp : D./L.
s-Gravenhage, 26 juli 2002
Geachte heer D.,
Bij deze bevestig ik U de goede ontvangst van het beroepschrift
in bovenvermelde zaak. Het dossier heb ik inmiddels doorgezonden
naar de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg. Deze zal U omtrent de verdere gang van zaken op
de hoogte houden.
Hoogachtend,
Mr ###
secretaris
Daarna ging de procedure in
hoger beroep.
Laatste wijziging van deze bladzijde: april 2005