Zitting en uitspraak

2004

Van de rechtbank ontving ik de volgende brief:

thumbnail thumbnail
Rechtbank R.
Sector Bestuursrecht

AANTEKENEN

De heer mr. P.

Onderdeel T2
Datum 2 februari 2004
Ons kenmerk procedurenummer 03 / 2783 WAO
    casusnummer
Onderwerp het beroep van D. te ###

Geachte heer,

Hierbij deel ik u mede dat het beroep zal worden behandeld ter zitting van de rechtbank (enkelvoudige kamer) op donderdag 18 maart 2004, om 13.35 uur te R., Rechtbank Sector Bestuursrecht, zittingzaal 16.

Ik nodig u uit daarbij aanwezig te zijn. U bent niet verplicht om ter zitting te verschijnen, tenzij u naast deze uitnodiging een oproeping ontvangt. Uw kosten worden niet vergoed.

Voorzover het onderzoek ter zitting betrekking heeft op medische gegevens, vindt in beginsel de zitting met gesloten deuren plaats. De rechtbank kan ambtshalve of op verzoek van een of meer partijen beslissen dat de behandeling ter zitting in het openbaar zal plaatsvinden.

U kunt getuigen en deskundigen ter zitting meebrengen of hen bij aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen om ter zitting te verschijnen. U dient daarvan uiterlijk een week voor de zitting aan de rechtbank en aan de andere partijen mededeling te doen, met vermelding van de namen en woonplaatsen van de getuigen en deskundigen.
Aan de door u opgeroepen of meegebrachte getuigen en deskundigen bent u een vergoeding wegens reis- en verblijfkosten en tijdverzuim verschuldigd, die na de zitting op uw verzoek ter griffie wordt vastgesteld.

U kunt tot tien dagen voor de zitting nadere stukken bij de rechtbank indienen.

Hoogachtend,
griffier


Per aangetekende brief roept mijn advocaat de bezwaar-verzekeringsarts op om ook naar de zitting te komen.

thumbnail
AANGETEKEND MET HANDTEKENING RETOUR
UWV
t.a.v. mw D2.

27 februari 2004
Van mr P.

Geachte mevrouw D2.,

Op donderdag 28 maart a.s. om 13.35 uur zal in het gebouw van de rechtbank R., gelegen aan het ### in zittingszaal 16, de behandeling plaats vinden van het beroep van cliënt D., wonende te ###, tegen de beslissing van het UWV d.d. 9 september 2003. Een kopie van deze beslissing gelieve u aan te treffen in de bijlage.

Bij deze roep ik u namens cliënt op om aanwezig te zijn als getuige bij deze zitting. Een kopie van de brief van de rechtbank R., waarin de datum en het tijdstip van de zitting is aangegeven, treft u eveneens aan in de bijlage.

Hoogachtend,
P.


Van bovenstaande brief wordt ook de rechtbank op de hoogte gebracht:

thumbnail
Rechtbank R.
t.a.v. mw ###

27 februari 2004
Uw ref. 03 / 2783 WAO
Van mr P.

Geachte mevrouw ###,

In aansluiting op uw brief van 2 februari jl. kan ik u mededelen dat cliënt heeft opgeroepen als getuige voor de zitting van 18 maart a.s. mw D2., bezwaarverzekeringsarts, kantoorhoudende bij het UWV, Postbus ###, G..

Hoogachtend,
P.


Hieronder staat een fax, die het UWV naar de rechtbank stuurde.

thumbnail
UWV g.
uitvoering werknemersverzekeringen
Kantoor G.

Faxbericht

Datum 9 maar 2004
Aantal pagina's inclusief dit blad 2

•Aan Rechtbank Sector bestuursrecht
Naam Mevr. ###, mevr. ###
Bedrijf/afdeling
Plaats R.
Faxnummer ###
Betreft Beroepszaak t.n.v. dhr. D. 03/2783 WAO ###

•Van UWV G.
Naam G.
Afdeling bezwaar en beroep
Telefoonnummer ###
Faxnummer ###
Opmerking Hierbij alsnog een verweerschrift
Over het verschijnen ter zitting op 18.3.2004 is nog geen standpunt ingenomen


•Indien u het hierboven genoemde aantal pagina's niet hebt ontvangen, wilt u dan zo spoedig mogelijk bellen?


Hieronder staat het verweerschrift, met eerst de begeleidende brief van de Rechtbank aan mijn advocaat.

thumbnail
Rechtbank Rotterdam
Sector Bestuursrecht

De heer mr. P.

Onderdeel T2
Datum 9 maart 2004
Ons kenmerk procedurenummer 03 / 2783 WAO ZWI T2
Onderwerp het beroep van D. te ###

Geachte heer,

Met betrekking tot het bovengenoemde beroep zend ik u een kopie van het weerschrift.

Hoogachtend,
griffier

thumbnail
UWV
G.

Rechtbank
Sector Bestuursrecht

Datum 9 maart 2004
van Klantencontactcentrum ###
Ons kenmerk ###
Uw kenmerk 03/2783 WAO

Onderwerp Het beroep van de heer D. te ###

VERWEERSCHRIFT

Eiser heeft bij u een beroepschrift ingediend tegen onze beslissing van 9 september 2003.

Naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd in het (aanvullend) beroepschrift d.d. 16 oktober 2003 merken wij op dat rekening is gehouden met alle medische rapportages. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waaronder de uitspraak gepubliceerd in RSV 2004 nr. 4, stellen wij ons op het standpunt dat voldoende aandacht is geschonken aan de objectiveerbare afwijkingen.
Met betrekking tot hetgeen is aangevoerd onder punt 7 op bladzijde 17 van het beroepschrift wijzen wij er voorts op dat bezwaarverzekeringsarts D. niet betrokken is geweest bij de voorbereiding van bestreden primaire besluiten. Tenslotte kan ondergetekende de heer D. niet volgen in zijn onder punt 21 gemaakte opmerkingen over het maatmanloon. Wij zijn van oordeel dat het maatmanloon op een juiste wijze is vastgesteld.

Wij zijn van mening dat onze beslissing op goede gronden is genomen en wij verzoeken u dan ook het beroep ongegrond te verklaren.

Hoogachtend,
Namens de Raad van bestuur
van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
mr G.
beambte bezwaar en beroep


Bij het bovenstaande verweerschrift zat een begeleidende brief van de rechtbank. Precies zo'n zelfde begeleidende brief zit ook in mijn dossier, maar dan met de datum van 15 maart 2004.
thumbnail
Mogelijk is eerst een fax doorgestuurd naar mijn advocaat, en later de echte versie. Maar ik weet niet precies hoe het bij mijn advocaat is aankomen.

Blijkbaar heeft de rechtbank nog telefonisch stukken opgevraagd bij het UWV. De reactie van het UWV werd door de rechtbank naar mijn advocaat gestuurd.

thumbnail
Rechtbank R.
Sector Bestuursrecht

De heer mr. P.

Onderdeel T2
Datum 10 maart 2004
Ons kenmerk procedurenummer 03 / 2783 WAO
Bijlage(n) brief van verweerder + bijl. d.d. 10 maart 2004
Onderwerp het beroep van D. te ###

Geachte heer,

Ter completering van uw dossier zend ik u hierbij een kopie van (een) stuk(ken), ontvangen na de verzending van de uitnodiging voor de behandeling van het beroep ter zitting van donderdag 18 maart 2004.

Hoogachtend,
griffier


thumbnail
UWV
G.

Datum 10 maart 2004
Van Klantencontactcentrum Uw kenmerk 03/2783 WAO

Rechtbank
Sector Bestuursrecht
R.

Onderwerp
Beroepszaak ten name van de heer D. te ###

Geachte mevrouw ###,

Op uw telefonisch verzoek doen wij u hierbij een afschrift toekomen van medische rapportages gedateerd 22 juni 1999, 15 februari 2000 en 15 januari 2001.

Hoogachtend,
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
mr. G.
beambte bezwaar en beroep


Een paar dagen voor de zitting laat het UWV weten, dat ze niet naar de zitting komen:

thumbnail
UWV
G.

###Advocaten
t.a.v. de heer mr P.

Datum 15 maart 2004
Van mr M. T ###
Ons kenmerk ###
Uw kenmerk ###

Onderwerp Beroepszaak D.

Geachte heer P.,

Naar aanleiding van uw brief van 27 februari 2004 deel ik u mede dat UWV niet vertegenwoordigd zal zijn op de zitting van de rechtbank te R. d.d. 18 maart 2004.

Ook onze bezwaarverzekeringsarts mevrouw D., door u opgeroepen om aanwezig te zijn als getuige, zal niet aanwezig zijn.
Naar onze mening valt er niets toe te voegen aan de medische rapportages en reacties zoals die zijn opgenomen in het dossier en is ons standpunt daarin duidelijk weergegeven,.

Vertrouwende u zo voldoende te hebben ingelicht,

Hoogachtend,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
M.
teammanager Bezwaar en Beroep.


Op mijn verzoek vraagt mijn advocaat om de zitting openbaar te houden:

thumbnail
Rechtbank R., sector bestuursrecht
t.a.v. mw ###

PER TELEFAX: ###

17 maart 2004
Uw ref. 03 / 2783 WAO
Van mr P.

Geachte mevrouw ###,

Bij deze moge ik u namens cliënt verzoeken de zitting, welke zal plaats vinden op 18 maart a.s., openbaar te doen houden.

Hoogachtend,
P.


Hieronder staan de pleitnotities van mijn advocaat.

thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
Rechtbank R.
Sector Bestuursrecht
Zittingsdatum: 18 maart 2004
Rolnummer: 03-2783 WAO

PLEITNOTA

Inzake:

D., wonende te ###,
- eiser -
Gemachtigde: mr P.

Contra:

het UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN, gevestigd te G.;
- verweerder -
Gemachtigde: -

1.   Eiser zal hierna worden aangeduid als "D.". Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen zal hierna worden aangeduid als "het UWV";

2.   Het UWV heeft juist geconstateerd dat tegen de beslissing van 9 september 2003 geen bezwaar openstaat. Dit vloeit voort uit RSV 1996/156;

3.   In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 19 november 2002 staat aangegeven dat een nieuwe beslissing op bezwaar dient te worden genomen. Die beslissing heeft het UWV genomen op 9 september 2003. Het rechtsmiddel van bezwaar staat niet open tegen deze beslissing, slechts het rechtsmiddel van beroep. D. heeft evenwel ook beroep aangetekend tegen deze beslissing;

4.   De beslissing van het UWV bevat eigenlijk twee beslissingen. Ten eerste is het een beslissing op het bezwaarschrift van D. naar aanleiding van de uitspraak van het UWV d.d. 14 juli 2000 (genomen naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 29 december 1999). Ten tweede is de beslissing van het UWV d.d. 9 september 2003 een besluit, genomen naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 19 november 2002;

5.   D. vindt het onzorgvuldig dat door het UWV twee beslissingen zijn genomen in één besluit;

6.   Enerzijds heeft de Centrale Raad van Beroep in haar uitspraak d.d. 29 december 1999 geoordeeld dat het UWV de melding van D. van 5 maart 1997 had moeten behandelen als een aanvraag om toepassing van artikel 39a van de WAO. Dit had het UWV niet gedaan zodat het door het UWV genomen besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. Conform de richtlijn "Toegenomen arbeidsongeschiktheid door "dezelfde oorzaak"" van het UWV had de verzekeringsarts eerst aannemelijk moeten maken of de mogelijkheden van D. om te functioneren sedert het laatste onderzoek duidelijk zouden zijn afgenomen of niet. Indien de mogelijkheden zouden zijn afgenomen dan had de verzekeringsarts dienen te bezien of de afname van de mogelijkheden in overwegende mate voort zou komen uit dezelfde oorzaak. Vervolgens had dan arbeidsdeskundig onderzoek dienen plaats te vinden om vast te stellen of de arbeidsongeschiktheid zou zijn toegenomen en of de garantie van artikel 43a WAO zou kunnen worden toegepast. De beslissing d.d. 14 juli 2000, genomen naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 29 december 1999, geeft niet blijk van een dergelijke beoordeling. Ook de beslissing op bezwaar d.d. 9 september 2003 laat niet zien dat het UWV conform de geldende richtlijnen heeft gehandeld;

7.   Anderzijds had het UWV conform de beslissing van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 19 november 2002 zowel arbeidsdeskundig- als verzekeringsgeneeskundig onderzoek moeten verrichten aan D., had opnieuw een persoonsprofiel samengesteld moeten worden alsmede een belastbaarheidspatroon en had vervolgens opnieuw de arbeidsongeschiktheid moeten worden bepaald (per 1 juni 1999);

8.   Een dergelijk onderzoek is onderworpen aan de door het UWV in oktober 2000 vastgestelde standaard onderzoeksmethoden en het reeds in 1999 vastgestelde rapportageprotocol verzekeringsgeneeskunde. Een standaard verzekeringsgeneeskundig onderzoek bevat de volgende onderdelen:

• oriëntatie
• beoordelingsgesprek
• medisch onderzoek
• overleg met derden
• onderzoek door derden

9.   Op 15 januari 2003 heeft verzekeringsgeneeskundige D. namens het UWV een medisch onderzoeksverslag opgesteld met als doel te komen tot een belastbaarheidspatroon per 5 maart 1997 en 1 juni 1999. Het UWV heeft zich daarbij mede gebaseerd op het rapport d.d. 26 oktober 1994 van psychiater E. waarin staat aangegeven dat D. voor zes uur per dag belastbaar zou zijn. Het UWV gaat eraan voorbij dat het UWV zelf heeft aangegeven deze rapportage niet meer als grondslag te nemen voor beslissingen zodat een conclusie van E. dat D. zes uur per dag belastbaar zou zijn, ook niet meer kan dienen als grondslag voor een beslissing (zie de uitspraak van de Centrale Raad van de Beroep d.d. 29 november 2002!). Frappant is dat ten grondslag aan de rapportage van 20 juni 1996 voornamelijk het rapport van E. lag. De rapportage van 26 mei 1999 is afkomstig van verzekeringsarts K.. Ook K. baseert zich name op van de conclusies van psychiater E.;

10.   Dat leidt ertoe dat niet uitgegaan kon worden op deze bij het UWV voorhanden zijnde medische informatie omdat deze onjuiste uitgangspunten bevat. Daarentegen heeft D. wél, zoals ook aangegeven staat in het beroepschrift, relevante informatie verstrekt welke als basis kan dienen voor het vaststellen van de beperkingen van D.. Dat heeft het UWV verzuimd (zie onder andere punt 16 van het beroepschrift);

11.   Voor de rapportage van het UWV d.d. 15 januari 2003 (wederom is D. ingeschakeld als verzekeringsgeneeskundige) is D. niet gehoord. Hij is niet betrokken geweest bij deze beoordeling;

12.   Het belastbaarheidsprofiel is opgesteld door de verzekeringsarts. Onduidelijk is of overleg is geweest met de arbeidsdeskundige. D. is er niet bij betrokken geweest, hij is niet onderzocht en het verslag, inclusief belastbaarheidsprofiel, is niet met hem besproken. Dat was wel noodzakelijk geweest;

13.   Het opgestelde belastbaarheidsprofiel geeft niet op juiste wijze de beperkingen van D. weer. In de rapportage wordt ook uitgegaan van een belastbaarheid van zes uur per dag en dertig uur per week. De feitelijke belastbaarheid van D. is veel lager. Zes uur werken per dag is voor D. onmogelijk, zelfs een dag 6 uur werken is onder normale omstandigheden onmogelijk. Onduidelijk is ook waar het belastbaarheidsprofiel op is gebaseerd. Het vloeit niet logisch en rechtstreeks voort uit de onderzoeken van de zijde van het UWV van 20 juni 1996 en 26 mei 1999. Mw D. heeft de belastbaarheid van D. gesteld op 6 uren omdat dat volgens haar dat de ervaring was waarbij D. nog enigszins kon functioneren. Een dergelijke ervaring bestaat echter in het geheel niet. Ook is geen rekening gehouden met de toename van de klachten van D. na februari 1997;

14.   Doordat het belastbaarheidsprofiel niet correct is vastgesteld, is onjuiste informatie ingevoerd is in het FIS. De arbeidsongeschiktheid van D. is derhalve onjuist berekend;

15.   Op 11 augustus 2003 beoordeelt verzekeringsarts D. D. opnieuw. Ook bij dit rapport wordt onder meer betrokken de rapportage van psychiater E. d.d. 26 oktober 1994. De bezwaarverzekeringsarts geeft nagenoeg letterlijk aan dat zij, en ook de rechtbank, uitgaan van de conclusies zoals aangegeven in het rapport van psychiater E.. Dit ten onrechte, immers het UWV is sinds juni 1999 met D. van oordeel niet meer uit te gaan van de rapportage van psychiater E. omdat men in zoverre de visie van D. volgt dat geen sprake is van psychiatrische / psychische gebreken (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2002). Daarnaast concludeert de verzekeringsarts ten onrechte dat de klachten van D. niet toe te schrijven zijn aan de gebreken welke door de diverse deskundigen zijn vastgesteld. De verzekeringsarts geeft aan dat de beleving van de pijn van D. niet overeenkomt met oorzaak en gevolg volgens algemeen medisch wetenschappelijke maatstaven. In hoofdstuk 4.6 van de richtlijn "Arbeidsongeschiktheidscriterium" d.d. september 1996 is aangegeven dat het feit dat er geen lichamelijke of psychische oorzaken gemeten of aangetoond kunnen worden niet betekent dat er dan geen stoornissen, beperkingen en handicaps bestaan. Van belang is of hun bestaan aannemelijk is te achten en in hoeverre daarmee ongeschiktheid als gevolg van de ziekte optreedt. De klachten van D. zijn wel degelijk terug te voeren op hetgeen bekend is omtrent zijn gebreken. Daarnaast stelt de verzekeringsarts dat D. slechts een huidafwijking zou hebben terwijl zij tijdens het lichamelijk onderzoek uitdrukkelijk heeft opgemerkt en geconstateerd dat sprake was van gebreken in de nek(wervels);

16.   Voorts wordt de verzekeringsgeneeskundige beoordeling steeds gebaseerd op de situatie per augustus / september 2003 terwijl in casu van belang is de periode van 1997/1999. De verzekeringsgeneeskundige beoordeling vloeit niet rechtstreeks en logisch voort uit de per 1997/1999 voorhanden zijnde gegevens, zodat de beslissing ook om die reden dient te stranden;

17.   De conclusie kan terecht worden getrokken dat zowel het verzekeringsgeneeskundig- als het arbeidsdeskundig onderzoek volstrekt onvoldoende, onjuist en onzorgvuldig is uitgevoerd en dat het voorts niet de situatie weergeeft per maart 1997 / juni 1999;

18.   Daarenboven hecht D. er aan op te merken dat de diverse onderzoeken van het UWV sinds 2000 steeds worden uitgevoerd door één en dezelfde verzekeringsarts, mw D.. Dit is buitengemeen onzorgvuldig. Mw. D. kan immers niet meer geacht worden objectief een oordeel te vormen omtrent de medische situatie van D.. Zeker nu de Centrale Raad van Beroep een besluit van het UWV, dat mede gebaseerd is op een rapportage van mw D., heeft vernietigd, is het onaanvaardbaar dat het UWV niet aan de uitdrukkelijke verzoeken van D. heeft voldaan een onafhankelijke verzekeringsarts in te schakelen;

19.   Inmiddels is vast komen te staan dat door het UWV sinds 1992 /1993 ingenomen standpunt onjuist is. Aan u is toegezonden een uitspraak van het Beroepscollege van het Nederlands Instituut voor Psychologen waarbij drs. K7. de maatregel van waarschuwing is opgelegd omdat hij zonder overleg in 1992 onjuiste informatie heeft overgelegd aan het UWV, die daarop een onjuiste inschatting heeft gemaakt van de arbeidsongeschiktheid van D.. Met de gevolgen van de rapportage van K. uit 1992 wordt D. nog steeds geconfronteerd. Het College van Beroep overweegt het volgende:

" In aanvulling op het College van Toezicht constateert het College van Beroep voorts dat in het verslag van het onderzoek meer dan eens op essentiële onderdelen, zowel bij de diagnose als bij conclusies, sprake is van bevindingen die in het verslag zijn voorzien van het adjectief "mogelijk", dat bij de dienovereenkomstige passages in de rapportage aan de verzekeringsgeneeskundige ontbreekt. Nu er ook op andere punten wezenlijke afwijkingen bestaan tussen het verslag en de rapportage aan de verzekeringsgeneeskundige, is het College van Beroep van oordeel dat die rapportage moet worden aangemerkt als een nieuwe rapportage. .... Door appellant niet te informeren over de rapportage aan het G. heeft aangeklaagde hem ten onrechte het recht op inzage en verbetering onthouden en heeft hij gehandeld in strijd met de artikelen 7.2 en 7.8.1 van de Beroepscode 1988. Daarbij komt nog dat aangeklaagde zich had moeten realiseren dat zijn rapportage, gelet op de inhoud en in relatie tot de vraagstelling van het G., voor appellant verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben....;

19.   Ook is psychiater E. inmiddels tuchtrechtelijk veroordeeld omtrent de onjuistheid van zijn rapportage uit 1994;

20.   D. verzoekt u dan ook nu wederom de beslissing, waarvan beroep, zo onjuist en onzorgvuldig is, deze te vernietigen en D. volledig arbeidsongeschikt te verklaren dan wel zelf een deskundige aan te stellen die de arbeidsongeschiktheid van D. beoordeelt;

Ik dank u voor uw aandacht.


Ik had een cassettespeler meegenomen, om enkele dingen uit de hoorzittingen bij het UWV te laten horen. Maar helaas mocht ik dat niet laten horen. Hieronder staat mijn eigen aanvulling op de pleitnotities

thumbnail thumbnail
Aanvulling op pleitnotities

zitting: 18 maart 2004 te R.
kenmerk rechtbank: 03 / 2783 WAO
13 maart 2004

Graag wil ik enkele dingen laten horen uit de hoorzittingen.

Op de eerste hoorzitting van 15 januari 2001, zei mr. G. het volgende:
(tijdstip 4m 12s, duur 12s)
mr. G.: Nou kijk, als u zegt, nou ik heb daar twijfels over, dan zeg ik bij me zelf, nou dan stoppen we er mee, dan stoppen we met de hoorzitting, dan nodig ik u straks, of nodig ik u straks, over enige tijd uit, voor een nieuwe hoorzitting met een nieuwe verzekeringsarts.

Maar vervolgens stond de leiding van de UWV-vestiging dat niet toe.

Dan de tweede hoorzitting van 11 augustus 2003.

Toen ik dokter D. er mee confronteerde dat zij volgens mij medische gegevens verdraait en verkeerd weergeeft, dan zegt zij iets wat lijkt op: "het is juridisch". Het is niet helemaal duidelijk, daarom laat ik het horen.
(tijdstip 49m 15s, duur 6s)
mr. G.: Ja, nou is het misschien, kijk, het is, misschien, ja, nou.
dokter D.: Het is juridisch.
D.: Maar u schrijft dat op.


Dat stukje wat ik liet horen, daar wil ik graag wat meer omheen laten horen. Het volgende stukje is ruim 4 minuten, maar het geeft aan hoe ik mijn best heb gedaan om één en ander duidelijk te krijgen, en hoe dokter D. en mr. G. moeite doen, om die duidelijkheid niet te geven.
(tijdstip 48m 10s, duur 4m 20s)
D.: Dan zal ik nu eerst die mechanisch-functionele stoornis doen?
... ... ... ...
dokter D.: Daar zitten we hiervoor, dus euh.


Omdat dokter D. het belastbaarheidsprofiel heeft ingevuld, zonder dat ik erbij was, is het belangrijk op basis van welke ideeën zij dat gedaan heeft. Wat haar eigen ideeën betreft zei zij dit:
(tijdstip 74m 31s, duur 12s)
dokter D.: ... en ja, een oorzaak is ten eerste, kan ten eerste nooit puur mechanisch zijn, dat is eigenlijk onmogelijk, want een mens is geen, een menselijk lichaam is geen machine. Dus dat kan op zich al niet...

En zij spreekt hier niet er over hoe ik met mijn klachten omga, maar zij heeft het hier in het algemeen over een medische oorzaak.

En dan het laatste stukje. Dat gaat er over, hoe zij haar werk ziet:
(tijdstip 104m 27s, duur 19s)
dokter D.: ... en als bezwaarverzekeringsarts moet je dus de standpunten van degenen die de oorspronkelijke beslissing heeft genomen verdedigen, behalve als je argumenten hebt daartegen, en die zoek ik dan ook altijd. Daar doe ik ook wel mijn best voor, maar als ze er niet zijn, kan ik ze niet vinden.


Dus blijkbaar geeft dokter D. hier aan, dat zij het standpunt van de vorige verzekeringsartsen verdedigt, ondanks de opdracht van de Centrale Raad van Beroep, die schrijft dat mijn beperkingen "zelfstandig dienen te worden beoordeeld".

Een vorige verzekeringsarts is bijvoorbeeld dokter L., die mij in 1997 twee keer heeft gezien. Daarover kan ik het volgende zeggen:
* Hij heeft mij niet onderzocht, hij heeft alleen maar gesteld dat mijn gezondheid niet was gewijzigd, terwijl hij tegen mij zei dat hij het best aannemelijk achtte dat mijn klachten waren toegenomen.
* Ik vertelde hem, dat dokter S. over een lichamelijke oorzaak schrijft. Daarop zei hij dat ik dan de consequenties moest dragen, omdat dat volgens hem niet zo was. Aan het eind van het gesprek zei hij dat hij normaal gesproken mijn arbeidsongeschiktheidspercentage kon verhogen, maar dat hij dat in dit geval niet kon doen.
* Door het Centraal Tuchtcollege is bevestigd dat hij fout zat, maar hij kreeg geen maatregel opgelegd.
* Het psychologisch rapport van 1997 was er nog niet.
* De waarschuwing tegen psychiater E. was er nog niet.
* De waarschuwing tegen psycholoog K7. was er nog niet.
* En door de Centrale Raad van Beroep is zijn beslissing ongeldig verklaard.
Maar blijkbaar kiest dokter D. er toch voor om het standpunt van dokter L. te verdedigen.

(Dat lijstje wat ik net opsomde gaat over dokter L., maar dat soort dingen kan ik over iedere verzekeringsarts vertellen)

Er is nog een andere mogelijkheid. Dokter D. oordeelde als bezwaar-verzekeringsarts over haar eigen beslissing, dus het zou ook nog zo kunnen zijn, dat zij bedoelt dat zij haar eigen beslissing moet verdedigen. Maar dat zou helemaal raar zijn, aangezien wij herhaaldelijk om een onafhankelijke bezwaar-verzekeringsarts hebben gevraagd, wat de leiding van de UWV-vestiging niet toestond.

Naar mijn mening heeft dokter D. de opdracht van het Centrale Raad van Beroep niet uitgevoerd, en volgens mij ontbreekt zelfs de intentie om dat te doen.

Omdat haar rapport onduidelijk is, hebben wij dokter D. uitgenodigd, wellicht kan zij iets zeggen over het volgende:
* Waar is die 6 uur op gebaseerd?
* Wat is haar diagnose, en welke CAS-code(s) horen daarbij?
* Heeft dokter S. volgens haar een lichamelijke oorzaak vastgesteld?
* Heeft zij rekening gehouden met het psychologisch onderzoek van 1997? En waar blijkt dat uit?
* Volgens haar is er "geen enkele correlatie" tussen klachtenpatroon en standsveranderingen, maar over welke klachten heeft zij het?
* Zij zegt dat ik een "eigen theorie" heb, maar welke theorie zou dat dan wel niet zijn?
* Zij schrijft dat ik het niet eens ben met de rapporten van de diverse deskundigen, maar welke deskundigen bedoelt zij?
* etc. etc.

naschrift: Op de zitting heb ik de geluidsfragmenten niet laten horen. De rechter stond dat niet toe, omdat het geen bewijs is, en er niemand van het UWV was.

D.


Tijdens de zitting mocht ik het cassettebandje niet laten horen. Volgens mij omdat een opgenomen gesprek niet altijd als echt bewijs beschouwd wordt (tenzij het door een "beëdigd ambtenaar" is opgenomen), en er niemand van de tegenpartij was.
Ik had vooral graag het geluidsfragment willen laten horen, dat de bezwaar-verzekeringsarts zoiets zegt dat het juridisch is, als ik haar ermee confronteer dat zij medische gegevens onjuist weergeeft. Volgens mij blijkt daaruit, dat zij door dingen te verdraaien probeert de rechtbank in het ootje te nemen.
      geluidsfragment:     ka_d2_1a.mp3 (27kb)

De rechter had nog enkele vragen aan mij. Hij vroeg of ik in ploegendienst heb gewerkt, omdat er banen waren geselecteerd met onregelmatige uren, en dat zou niet mogen. Hij zei ook nog dat er banen waren geselecteerd van 7 of 8 uren per dag, terwijl het UWV had gesteld dat ik zes uur per dag zou kunnen werken. Ik antwoorde daarop dat ik daar gevoelsmatig anders tegenaan kijk. Daarop maakte de rechter een opmerking tussendoor dat ik zou vinden dat ik niets kon. Alhoewel het duidelijk was, dat hij niet bedoelde dat ik helemaal niets zou kunnen, maar dat het over werken ging, heb ik op het eind daar toch nog op gereageerd, en gezegd dat ik nog een heleboel kan, zoals al die brieven schrijven in de procedures, maar dat ik gemiddeld nog niet aan één uur per dag kom.

Hieronder staat de begeleidende brief, met daarna de uitspraak:

thumbnail
Rechtbank R.
Sector Bestuursrecht

Aantekenen

De heer mr. P.

Onderdeel T2
Contactpersoon mevr ###
Datum 15 april 2004
Ons kenmerk procedurenummer 03 / 2783 WAO
    casusnummer
Onderwerp het beroep van D. te ###

Geachte heer,

Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak van de rechtbank waarbij op bovenvermeld beroep is beslist

Hoogachtend,
griffier


thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
RECHTBANK TE R.
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

Reg.nr.: WAO 03/2783

Uitspraak

in het geding tussen

D., wonende te ###, eiser,
gemachtigde mr. P., advocaat te ###,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Met ingang van 1 januari 2002 zijn de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Stb. 2001, 624) en de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Stb. 2001, 625) in werking getreden (Stb. 2001, 682). Ingevolge artikel 11 van de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Bij besluit van 31 mei 1999 (hierna: primaire besluit I) heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij per 1 juni 1999 onveranderd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO) wordt geacht.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 juli 1999 (aangevuld bij brief van 1 september 1999) bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 31 januari 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 10 februari 2000 (aangevuld bij brieven van 15 maart 2000 en 24 juli 2000) beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 14 augustus 2000 het beroep van eiser tegen het besluit van 31 januari 2000 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak van de rechtbank bij brief van 23 augustus 2000 hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB). Bij uitspraak van 19 november 2002 heeft de CRvB de uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2000 vernietigd en het inleidend beroep van eiser gegrond verklaard.

Bij besluit van 14 juli 2000 (hierna: het primaire besluit II) heeft verweerder eiser medegedeeld dat het verzoek om herziening van de WAO-uitkering wordt geweigerd. Eiser wordt met ingang van 15 februari 2000 onveranderd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO geacht.

Tegen dit primaire besluit II heeft eiser bij brief van 18 augustus 2000 (aangevuld bij brief van 13 november 2000) bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 9 september 2003 heeft verweerder zowel op het bezwaarschrift van 6 juli 1999 tegen het primaire besluit I als op het bezwaarschrift van 18 augustus 2000 tegen het primaire besluit II beslist. Verweerder heeft de bezwaren van eiser gegrond verklaard en bepaald dat eiser op en na 5 maart 1997 voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt wordt geacht, zodat de uitkering met ingang van die datum wordt herzien.

Eiser heeft tegen het besluit van 9 september 2003 (hierna: bestreden besluit) bij brief van 15 september 2003 (aangevuld bij brief van 16 oktober 2003) beroep ingesteld.

Bij brief van eveneens 15 september 2003 heeft eiser tevens bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 september 2003. Ingevolge artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft verweerder deze brief bij schrijven van 16 september 2003 doorgestuurd aan de rechtbank.

Bij brieven van 9 december 2003 en 5 februari 2002 heeft eiser nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft bij brief van 9 maart 2004 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2004. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1 Feiten en omstandigheden

Eiser heeft zich op 21 april 1992 ziek gemeld voor zijn werk als programmeur bij C. B.V. te M. vanwege vermoeidheidsklachten en rugklachten. Sedert 1 oktober 1993 ontvangt eiser een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

Bij het primaire besluit I heeft verweerder medegedeeld dat eiser per 1 juni 1999 onveranderd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO wordt geacht. Dit besluit berust op de overweging dat eiser met ingang van 1 juni 1999 in staat was zijn werk van programmeur bij C. B.V. te M. gedurende 6 uur per dag te verrichten.

Tegen dit besluit heeft eiser, zoals onder de kop "ontstaan en loop van de procedure" is weergegeven, rechtsmiddelen aangewend. De CRvB heeft in zijn uitspraak van 19 november 2002 onder meer als volgt overwogen:
"Door de schatting te baseren op geschiktheid voor een gedeelte van de maatmanarbeid heeft gedaagde een onjuiste maatstaf aangelegd. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat het dienstverband van appellant op 1 juni 1999 nog bestond en dat hij zijn werkzaamheden per die datum niet feitelijk heeft hervat zodat toepassing van artikel, 3, tweede lid, aanhef en onder h, van het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong niet aan de orde was.
.............
De Raad stelt voorop dat in dit geding de gezondheidstoestand van appellant per 1 juni 1999 aan de orde is en de daaruit mogelijk voortvloeiende beperkingen tot het verrichten van arbeid. Mede gelet op het tijdsverloop sedert 1994 acht de Raad het in de omstandigheden van het onderhavige geval niet aangewezen om een vergelijking van de belastbaarheid van appellant te maken in 1999 en in 1994 op basis van de medische oordeelsvorming omtrent zijn gezondheidstoestand in 1994. De urenbeperking die toen is aanvaard, is, naar uit de onderliggende stukken blijkt, mede ingegeven door de overwegingen met betrekking tot de psychische toestand van appellant, welke opvatting de bezwaarverzekeringsarts blijkens haar rapportage thans niet aanhangt.
Of, en zo ja in welke mate, appellant op 1 juni 1999 als gevolg van zijn gezondheidstoestand beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid zal derhalve gelet hierop zelfstandig dienen te worden beoordeeld. Daarbij merkt de Raad op dat de door de verzekeringsarts gehandhaafde urenbeperking van 6 uur per dag betrekking had op het eigen werk van appellant als computerprogrammeur. Nu hiervoor met betrekking tot de arbeidskundige kant van de onderhavige schatting al is overwogen dat, uitgaande van een urenbeperking van 6 uur per dag voor het eigen werk van computerprogrammeur, een theoretische schatting op voor appellant geschikte functies dient plaats te vinden, zal bij de medische oordeelsvorming zelfstandig dienen te worden nagegaan of er aanleiding is, en zo ja in welke omvang, om een medische urenbeperking vast te stellen in het geval andere - overigens met de medische beperkingen van appellant in overeenstemming zijnde - functies voor hem worden geselecteerd."

De CRvB heeft, gelet op hiervoor overwogene, de uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2000 vernietigd en het inleidende beroep tegen de beslissing op bezwaar van 31 januari 2000 gegrond verklaard.

Bij het primaire besluit II heeft verweerder medegedeeld dat uit medisch onderzoek is gebleken dat de arbeidsongeschiktheid van eiser na 5 maart 1997 niet is toegenomen. Indien de arbeidsongeschiktheid na 5 maart 1997 wel zou zijn toegenomen dan is er naar de mening van verweerder geen periode aan te wijzen dat deze toename vier weken heeft geduurd. Eiser wordt met ingang van 15 februari 2000 onveranderd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO geacht. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 augustus 2000 bezwaar gemaakt.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder zowel op het bezwaarschrift van 6 juli 1999 tegen het primaire besluit I als het bezwaarschrift van 18 augustus 2000 tegen het primaire besluit II beslist. Verweerder heeft eiser medegedeeld dat, met inachtneming van de uitspraak van de CRvB van 19 november 2002, de bezwaarverzekeringsarts D. blijkens haar rapportages van 15 januari 2003 en 11 augustus 2003 een belastbaarheidsprofiel heeft opgesteld, waarbij onder meer een medische urenbeperking voor gangbare arbeid van 6 uren per dag en 30 uren per week is vastgesteld.

Verweerder is van mening dat eiser, rekening houdend met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen, met ingang van 5 maart 1997 in staat is gangbare arbeid te verrichten. Vergelijking met het inkomen dat eiser met de door de bezwaararbeidsdeskundige B. geduide functies zou kunnen verdienen met het op grond van artikel 8 van het Schattingsbesluit op juiste wijze geïndexeerde maatmaninkomen geeft, aldus verweerder, een verlies aan verdiencapaciteit van 54,04%. Gelet hierop heeft verweerder in het bestreden besluit de bezwaren van eiser gegrond verklaard en bepaald dat eiser op en na 5 maart 1997 voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt wordt geacht, zodat de uitkering met ingang van die datum wordt herzien.

2.2 Standpunten van partijen

In beroep voert eiser - zakelijk en verkort weergegeven - het volgende aan. Volgens eiser bevat het bestreden besluit naast een beslissing op bezwaar tevens een primair besluit, aangezien de CRvB bij uitspraak van 2 december 2002 (de rechtbank leest: 19 november 2002) het primaire besluit I van verweerder heeft vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing dient te nemen. Verweerder heeft derhalve ten onrechte, aldus eiser, het ingediende bezwaarschrift van 15 september 2003 ingevolge artikel 6:15 van de Awb doorgestuurd aan de rechtbank. Eiser stelt dat hierdoor ten onrechte de bezwaarfase wordt overgeslagen.
Eiser is van mening dat verweerder per 5 maart 1997 alsnog een belastbaarheidsprofiel dient op te stellen en een arbeidskundig onderzoek moet uitvoeren. Uit de uitspraak van de CRvB van 19 november 2002 dient voorts te worden afgeleid dat alsnog medisch onderzoek dient te worden verricht naar de urenbeperking van eiser, waarbij zowel per 1 juni 1999 een belastbaarheidspatroon dient te worden opgemaakt als arbeidskundig onderzoek dient plaats te vinden. Dit betekent dat de rapporten van de verzekeringsarts geen basis kunnen zijn voor de vaststelling van de urenbeperking van zes uren per dag voor het eigen werk en het bepalen van de arbeidsongeschiktheid van eiser.
Eiser stelt dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met de conclusies van F3., psychologe te M., die van oordeel is dat geen sprake is psychopathologie maar dat de klachten van eiser hoogstwaarschijnlijk zijn toe te schrijven aan een moeilijk te diagnosticeren somatisch probleem. Voorts is voorbij gegaan aan de conclusies van S., reumatoloog bij het Ziekenhuis W. te V., die heeft aangegeven dat sprake is van een mechanisch functionele stoornis, een niet goede lichaamshouding met een scoliose van de rug en een versterkte thoracale kyfose, hetgeen leidt tot pijnklachten met spierpijn en blokkeringen in de rug. Eiser wijst er op dat J., orthopedisch chirurg, heeft geconcludeerd dat sprake is van een duidelijk geremd bewegingspatroon van de gehele wervelkolom. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft daarbij in onvoldoende mate in de beoordeling de rapportages van H., manueel therapeut, van 17 september 1999 en S. van 23 februari 1999 en 29 april 1999 betrokken. Tevens is uitgegaan van een incorrecte rapportage van het R. van 19 oktober 1992.
Eiser stelt dat de bezwaarverzekeringsarts niet onafhankelijk is, aangezien zij betrokken was bij eerdere beoordelingen die - naar inmiddels is gebleken - een onjuiste basis hebben gevormd voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Er heeft een onzorgvuldige en onjuiste beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts plaatsgevonden, aldus eiser. De bezwaarverzekeringsarts baseert zich nog steeds op haar eerdere rapportages en de rapportage van E., psychiater, terwijl er een volledige heroverweging dient plaats te vinden. Eiser is niet alleen niet gehoord door verweerder, hij is tevens niet betrokken bij de totstandkoming van het belastbaarheidsprofiel. Eiser is van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt en niet belastbaar is conform het door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde belastbaarheidsprofiel.
Eiser kan zich voorts niet vinden in de arbeidskundige beoordeling. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is betrokken bij deze beoordeling, terwijl het maatmanloon verkeerd is berekend en de indexering op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft bovendien in onvoldoende mate gemotiveerd waarom eiser, ondanks de overschrijdingen, de geduide functies kan verrichten.

Verweerder persisteert in het verweerschrift bij het eerder ingenomen standpunt.

2.3 Beoordeling

In tegenstelling tot eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 6:15 van de Awb door de brief van 15 september 2003 aan de rechtbank door te sturen als beroepschrift. Immers, de CRvB heeft bij uitspraak van 19 november 2002 de uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2000 vernietigd, het inleidende beroep alsnog gegrond verklaard en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van zijn uitspraak. Verweerder heeft met het besluit van 9 september 2003 gevolg gegeven aan de uitspraak van de CRvB door opnieuw te beslissen op het bezwaar van 6 juli 1999. Nu in het bestreden besluit tevens is beslist op het bezwaar van 18 augustus 2000 stond tegen dit besluit de mogelijkheid tot het instellen van beroep open.

De rechtbank overweegt voorts als volgt.

Geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van de artikel 18 van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde, dus gangbare arbeid, waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Naar vaste rechtspraak van de CRvB dient artikel 18 van de WAO aldus uitgelegd te worden dat slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Voorts is in de jurisprudentie van de CRvB tot uitdrukking gebracht dat in bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat aan laatstgenoemde eis is voldaan, ook al is niet geheel en al duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. In die bijzondere gevallen stelt de CRvB dan wel als (minimum) eis dat bij de (onafhankelijk) medisch deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de betreffende arbeid te verrichten.

De verzekeringsarts K. heeft zijn conclusies in de rapportage van 26 mei 1999 gebaseerd op dossierstudie, de gegevens verkregen tijdens het spreekuur op 20 mei 1999 en lichamelijk onderzoek. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts D. naar aanleiding van de hoorzitting op 1 december 1999, dossierstudie en nieuwe medische informatie geoordeeld dat de belastbaarheid zoals door de verzekeringsarts in zijn rapportage van 26 mei 1999 niet behoeft te worden gewijzigd. Volgens de bezwaarverzekeringsarts blijkt uit de medische informatie van de neuroloog R. van 24 februari 1999 en 22 juni 1999 en de orthopedisch chirurg J. van 19 februari 1999 dat er bij neurologisch en orthopedisch onderzoek geen objectieve afwijkingen gevonden zijn. Uit de brieven van de revalidatiearts S. van 23 februari 1999 en 29 april 1999 blijkt, aldus de bezwaarverzekeringsarts, dat deze arts geen mogelijkheden zag voor een revalidatie behandeling.

Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB heeft de bezwaarverzekeringsarts D. voor de belastbaarheid van eiser in 1997 en 1999 op basis van dossierstudie een belastbaarheidsprofiel opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportage van 15 januari 2003 medegedeeld:
"Het probleem is dat voor de klachten van betrokkene zowel in 1997 als in 1999 geen lichamelijke verklaring is gevonden. Betrokkene had en heeft weliswaar een leptosome lichaamsbouw, maar dat is geen verklaring voor de klachten. Omdat er sprake was van een labiel evenwicht is besloten betrokkene tegemoet te komen en hem 6 uur belastbaar te achten, aangezien hij daarbij nog redelijk kon functioneren. Deze urenbeperking is dus uitsluitend genomen op het werk wat betrokkene deed. Er is geen belastbaarheidspatroon opgesteld. Nu de rechter vraagt naar een belastbaarheidspatroon in 1997 en 1999 is het belangrijk om van de medische gegevens die toen bekend waren uit te gaan. In het belastbaarheidspatroon zal ik uitgaan van een fysiologische belastbaarheid en rekening houden met het feit dat hij administratief werk deed en nooit zwaar werk gedaan had. Ten aanzien van de psychische beperkingen zal ik uitgaan van die welke in 1997 en 1999 zijn beschreven".

Op grond van dossierstudie, hoorzitting en aansluitend lichamelijk onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts D. in de rapportage van 11 augustus 2003 wederom geconcludeerd dat er geen aanleiding is een ander medisch standpunt in te nemen en het belastbaarheidspatroon te wijzigen. Volgens de bezwaarverzekeringsarts zijn zowel door haar als de diverse specialisten bij het lichamelijk onderzoek geen zodanig ernstige afwijkingen gevonden op basis waarvan geconcludeerd dient te worden dat eiser volledig arbeidsongeschikt is.

De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank stelt dienaangaande vast dat de bezwaarverzekeringsarts niet betrokken is geweest bij de voorbereiding van de primaire besluiten. De rechtbank kan zich bovendien vinden in hetgeen de bezwaarverzekeringsarts D. in haar rapportages naar voren heeft gebracht. In dit kader acht de rechtbank het mede van belang dat door eiser in beroep geen andere gegevens van medische aard zijn overgelegd die een nieuw licht werpen op zijn gezondheidstoestand ten tijde van de datum in geding en op de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het verrichten van arbeid dan die reeds door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn meegenomen. Voorts is niet gebleken dat eiser voor zijn klachten onder behandeling staat. De rechtbank overweegt daarbij dat de (bezwaar)verzekeringsarts niet alleen tot haar conclusie is gekomen op basis van eigen onderzoek maar dat zij tevens bij het vormen van haar oordeel informatie van de behandelende sector tot haar beschikking had en in het onderzoek heeft meegenomen. De rechtbank neemt in aanmerking dat de orthopedisch chirurg J. in de brief van 19 februari 1999 heeft medegedeeld dat bij onderzoek is gebleken van een duidelijk geremd bewegingspatroon van de gehele WK, maar sprake is van meer habituele geremd zijn van schoudergordels en WK. Behalve genoemde bewegingsbeperking heeft de orthopedisch chirurg geen duidelijk objectiveerbare afwijkingen op orthopedisch gebied kunnen vaststellen. De neuroloog R. heeft in haar brief van 22 juni 1999 eveneens geconcludeerd dat zij neurologisch voor het ernstig validerend klachtenpatroon van eiser geen verklaring kan geven. Uit de gedingstukken blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts bij het opstellen van het belastbaarheidspatroon alle aspecten van de gezondheidstoestand van eiser, zoals uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, in ogenschouw heeft genomen.

Eiser ondervindt weliswaar klachten als gevolg van de door de jaren heen door hem ervaren medische problematiek, maar naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de medische informatie van de behandeld sector niet gezegd worden dat met het op 15 januari 2003 ten aanzien van eiser opgestelde belastbaarheidspatroon de lichamelijke beperkingen van eiser zijn onderschat. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden.

De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om over te gaan tot het benoemen van een deskundige, omdat - zoals reeds hiervoor is overwogen - geen gerede twijfel bestaat aan de medische grondslag van het besluit.

Ter zake van het arbeidskundige aspect is verweerder, gelet op de rapportage van 4 februari 2003 van de bezwaararbeidsdeskundige B., van mening dat eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, met ingang van 5 maart 1997 gedeeltelijk in staat is gangbare arbeid te verrichten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft een aantal passende functies geduid voor eiser. Deze functies vertegenwoordigen voldoende arbeidsplaatsen. Teneinde het arbeidsongeschiktheidspercentage te bepalen dient het verlies aan verdiencapaciteit berekend te worden. Hiertoe wordt het maatmanloon vergeleken met het loon dat eiser met de door de bezwaararbeidsdeskundige geduide functies zou kunnen verdienen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de theoretische verdiencapaciteit van eiser in 1997 en 1999 afgezet tegen het geldende maatmanloon en is tot de conclusie gekomen dat eiser zowel op 5 maart 1997 als op 1 juni 1999 voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd.

In de rapportage van 2 september 2003 heeft de bezwaararbeidsdeskundige B. per geduide functie vastgesteld of sprake, is van een overschrijding van de belastbaarheid. De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat in geen van de geduide functies sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid waardoor eiser de betreffende functies niet zou kunnen uitvoeren. Alle functies die zowel voor de situatie in april 1997 als juni 1999 zijn geduid blijken passend te zijn, aldus de bezwaararbeidsdeskundige.

De rechtbank is van oordeel dat de aan de voorgehouden functies verbonden belasting de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. De rechtbank volgt derhalve het standpunt van verweerder, dat de aan deze functies verbonden arbeid gangbaar is en voor de bekwaamheden van eiser berekend. De rechtbank merkt hierbij op dat het bij uitstek de specifieke deskundigheid en taak van de arbeidsdeskundige is om arbeidskundige conclusies uit de medische beperkingen te trekken. Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen zijn om het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige voor onjuist te houden, moet aangenomen worden dat de geduide functies binnen de medische beperkingen van eiser blijven. De rechtbank is evenmin gebleken dat het maatmanloon onjuist zou zijn vastgesteld.

Vergelijking van het inkomen dat eiser in de geduide functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 54,04%. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is door verweerder bij het bestreden besluit derhalve terecht met ingang van 5 maart 1997 bepaald op 45 tot 55%.

Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit niet in rechte stand kan houden, moet het beroep ongegrond worden verklaard.

Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. Z2..
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. H14. als griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 april 2004.

De griffier: ###
De rechter: ###

Afschrift verzonden op: 15 APR. 2004

Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, ###, ### Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.


Hierboven wordt bij punt 2.2 een rapportage van 19 oktober 1992 genoemd, dat moet 19 november 1992 zijn.

Pas na het lezen van de uitspraak ging ik beter kijken naar de bijbanen van de rechter. Hij bleek in het verleden voor de uitvoeringsinstelling (het Gak, tegenwoordig het UWV) te hebben gewerkt als Juridisch Stafmedewerker bij de Juridische afdeling GAK te Amsterdam.
Hij is ook docent beroepsrecht en rapportagetechniek bij het UWV.
Als ik dat toen had geweten, dan had ik om een andere rechter gevraagd. Want ik vermoed dat rechters die les geven ook denken dat hun lessen effect hebben en dus denken dat de rapporten zorgvuldiger zijn dan ze in werkelijkheid zijn.

Deze procedure heb ik dus verloren. Dat leverde in 2005/2006 nog problemen op, omdat bij de herkeuring de verzekeringsarts zei, dat hij zich dan op de gegevens baseerde, zoals die bij deze uitspraak bevestigd zijn.

Ik ging hierna in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, maar zij keken hier pas in 2006 naar.

Hieronder staat een interne memo van het UWV, naar aanleiding van de uitspraak.

thumbnail
UWV
Memo

Aan G., ag cluster II

Datum 19 april 2004
Van B&B, Mw. R
Uw kenmerk 03/2783 WAO GVZ T2

Onderwerp
Beroepszaak ten name van : D.
Sofi-nummer : ###
B&Bnr : ###

Beste collega,

Hierbij sturen wij u een kopie van de uitspraak van de rechtbank van 16 april 2004.

De rechtbank heeft onze beslissing op bezwaar bevestigd. Daarmee is de beroepszaak afgesloten.

Er zijn geen verdere activiteiten nodig. Belanghebbende kan nog hoger beroep instellen. Als dat gebeurt informeren wij u daarover.

Met vriendelijke groet,

Mw. R.
Afdeling B&B G.

Bijlage:
    uitspraak rechtbank


Met de volgende brief (fax) vroeg ik bij de Rechtbank het verslag van de ziting op:

thumbnail
Aan: Rechtbank R.
Sector Bestuursrecht,
Onderdeel T2
t.a.v. mevr. ###, griffier

Per Fax: ###

23 april 2004

Edelachtbare mevr. ###,

Graag zou ik een kopie willen ontvangen van het proces-verbaal van de zitting, van de procedure 03 / 2783 WAO

Hoogachtend,
D.


Vervolgens ontving het volgende:

thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
Arrondissementsrechtbank te R.
Sector Bestuursrecht

Aan: de heer D.

Bijgaande stukken zend ik u
Ingevolge uw verzoek d.d. 23 april 2004

d.d. : 3 mei 2004
Paraaf: ###

Rechtbank R.
Sector Bestuursrecht

PROCES-VERBAAL VAN DE ZITTING

Proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in het openbaar gehouden op donderdag 18 maart 2004 te 13.00 uur, te R..

Zitting hebben:
mr. ###

en

mr. ###, als griffier

De rechtbank opent de zitting.

Rechtbank R.
Sector Bestuursrecht

INLEGVEL Proces-verbaal van de zitting d.d. donderdag 18 maart 2004.

De procedure 03, geregistreerd onder nummer 03 / 2783 WAO (casusnr.) van D., wonende te ### wordt afgeroepen.

Geplande aanvang: 13.35 uur.
Daadwerkelijke aanvang:     uur.

Verschenen:
  D.
  mr. P.

Voor eensluidend afschrift,
griffier ###

RECHTBANK TE R.
Sector Bestuursrecht.

Inlegvel nr.3 van P.V. d.d. 18 maart 2004

Zaak nr.:03/2783

Van D.

Gemachtigde van eiser verklaart:
Ik verzocht om de zitting openbaar te houden in verband met de aanwezigheid van de oom van eiser.

De gemachtigde van eiser voert het woord aan de hand van door hem overgelegde pleitnotities, welke aan dit proces-verbaal zijn gehecht.

Eiser verklaart:
Ik wil graag enkele dingen laten horen uit de hoorzitting. Er is tijdens de hoorzitting een opname gemaakt met toestemming. Een kopie van de opname is door mijn moeder naar het postkantoor gebracht. De opname is vervolgens door een secretaressen van een bureau uitgewerkt.

Gemachtigde van eiser verklaart:
U merkt op dat het algemeen bekend is dat wat op banden staat niet wordt geaccepteerd. Is het mogelijk om een kopie te deponeren bij uw rechtbank. U geeft aan dat dit niet mogelijk is.

Eiser verklaart:
Mijn advocaat was aanwezig tijdens de hoorzitting. Dus ik heb een getuige. Ik wil graag de aanvulling op de pleitnotities voorlezen. Ik heb vaak gevraagd naar een onafhankelijk bezwaarverzekeringsarts. Zelfs tot vervelens toe. Ik heb de indruk dat de intentie bij D. ontbreekt. Ik kan u vertellen dat ik vroeger halve dagen werkte en meestal in de ochtend. Voordat ik arbeidsongeschikt werd had ik een kantoorbaan. Er was geen sprake van onregelmatigheid. Ik beweer niet dat ik niets kan maar ik zoek wel mijn beste uren uit.

Eiser heeft een aanvulling op de pleitnotities overgelegd, welke aan dit proces-verbaal is gehecht.

De rechtbank sluit de zitting.

Waarvan proces-verbaal.

mr. ### mr. ###


De zitting wilde ik toch al openbaar hebben, maar mijn begeleider (in dit geval mijn oom) was erbij, om mijn stoel te dragen en neer te zetten.
De pleitnotities van mijn advocaat zat hier bij, en ook mijn eigen "aanvulling op de pleitnotities". Daarvan ontbrak bladzijde 1. Ik had het dubbelzijdig gecopieerd, om het aantal papieren en het gewicht wat te beperken, dat zal waarschijnlijk de reden zijn.
In het verslag wat de griffier gemaakt heeft, staat dat ik "mijn beste uren" uitzoek. Volgens mij heb ik gezegd dat ik "mijn beste momenten" uitzoek.
Er staat ook in dat mijn moeder een kopie van de opname naar het postkantoor heeft gebracht. Daar heb ik wat meer over gezegd. Ik heb gezegd, dat ik op dezelfde dag van de keuring een kopie van de opname aangetend naar het UWV stuurt. En dat mijn moeder dat naar het postkantoor brengt.
Verder staat er dat ik de indruk heb dat de intentie bij bezwaarverzekeringsarts D. ontbreekt. Ik bedoelde dat volgens mij bij haar de intentie ontbreekt om de opdracht van de Centrale Raad van Beroep uit te voeren, maar dat heb ik al in mijn eigen aanvulling op de pleitnotities geschreven.

Vervolgens ging ik in hoger beroep.

Laatste wijziging van deze bladzijde: mei 2007