Beroepschrift, verweer en correspondentie
2000
Mijn advocaat stuurt een beroepschrift, dat later aangevuld zal worden.
BEROEPSCHRIFT
(onder nader aan te voeren gronden)
Aan de Centrale Raad van Beroep te Utrecht
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
D. wonende te ### aan de ###, te dezer zake domicilie kiezende te ### aan de ### ten kantore
van de advocaat en procureur mr P., die ten deze tot gemachtigde wordt gesteld
en als zodanig zal optreden, met het recht van substitutie en vervanging;
1. Gedaagde ten deze is het bestuur van het LANDELIJK INSTITUUT SOCIALE
VERZEKERINGEN p/a GAK NEDERLAND B.V., mede gevestigd te ### Goes, Postbus ###;
2. Gedaagde heeft op 31 januari 2000 een bezwaarschrift,
ingediend op 6 juli 1999 door appellant, ongegrond verklaard;
3. Appellant heeft zich met de inhoud van deze beslissing niet kunnen verenigen
zodat hij op 10 februari 2000 een beroepschrift (onder nader aan te voeren gronden)
heeft ingediend. Dit beroepschrift wordt overgelegd als productie 1.
Bij dit beroepschrift is gevoegd het bezwaarschrift onder nader aan te voeren gronden
d.d. 6 juli 1999, het bezwaarschrift nadere gronden d.d. 1 september 1999
en de beslissing op bezwaar d.d. 31 januari 2000;
4. Appellant heeft op 15 maart 2000 nadere gronden ingediend (productie 2).
Op 20 juli 2000 zijn aanvullende producties overgelegd (productie 3).
Verdere gronden zijn aangevuld op 24 juli 2000 (productie 4).
Ter mondelinge behandeling van 8 augustus 2000 zijn pleitnotities overgelegd (productie 5).
Bij beslissing d.d. 14 augustus 2000 heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam
het beroep ongegrond verklaard (productie 6);
5. Appellant kan zich niet met de inhoud van deze uitspraak,
noch met de gronden waarop deze berust,
verenigen zodat hij recht en belang heeft beroep in te stellen;
6. Appellant wenst uitdrukkelijk productie 1 t/m 5 integraal als hier ingevoegd en
geïnsereerd te beschouwen als zijnde gronden, aangevoerd tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank Rotterdam d.d. 14 augustus 2000;
7. Appellant behoudt zich het recht voor nadere gronden tegen de uitspraak aan te voeren;
REDENEN WAAROM:
Appellant uw Raad verzoekt de uitspraak, waarvan hoger beroep, te vernietigen en het inleidend beroep alsnog gegrond te verklaren, één en ander met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
M., 23 augustus 2000
Gemachtigde
###
BEROEPSCHRIFT
(nadere gronden)
Aan de Centrale Raad van Beroep te Utrecht
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
D., wonende te ###, te
dezer zake domicilie kiezende te ### aan de ### ten kantore
van de
advocaat en procureur mr. P., die ten deze tot gemachtigde wordt
gesteld en als
zodanig zal optreden met het recht van substitutie en vervanging;
1. Gedaagde ten deze is het bestuur van het LANDELIJK INSTITUUT
S0CIALE
VERZEKERINGEN, p/a G., mede gevestigd te G;
2. Appellant heeft op 23 augustus 2000 een beroepschrift onder
nader aan te voeren
gronden ingediend tegen de beslissing van de rechtbank te R.
d.d.
14 augustus 2000 waarbij het door appellant ingestelde beroep tegen
de beslissing van
gedaagde op het van de zijde van de appellant ingediende bezwaarschrift
d.d. 31 januari 200 ongegrond is verklaard;
3. Appellant kan zich niet verenigen met de inhoud van de beslissing
van de rechtbank
te R. d.d.
14 augustus 2000 alsmede met de gronden waarop
deze berust
zodat hij recht en belang heeft beroep tegen deze beslissing
in te stellen. Zoals
appellant reeds heeft aangegeven onder punt 6 van het beroepschrift
onder nader
aan te voeren gronden d.d, 23 augustus 2000 wenst hij uitdrukkelijk
dat de inhoud van
de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 5 integraal als
ingevoegd in deze
procedure beschouwd dienen te worden als lijnde gronden, aangevoerd
tegen
voormelde uitspraak van de rechtbank;
4. Ten onrechte heeft rechtbank overwogen dat ten aanzien van
appellant geen sprake
zou zijn van medisch objectieve afwijkingen op grond waarvan
hij voor werken minder
belastbaar zou zijn dan door gedaagde aangenomen. Tevens heeft
de rechtbank ten onrechte overwogen dat daaruit zou kunnen worden
afgeleid dat medisch
objectief niet zou kunnen worden aangetoond dat appellant op
1 juni 1999 zou
voldoen aan alle wettelijke voorwaarden om per die datum voor
een hogere WAO-uitkering in aanmerking te komen.
De overweging van de rechtbank dat appellant
arbeidsongeschikt zou zijn in de zin van de WAO per 1 juni 1999
tot een percentage van 15 tot 25% is derhalve onjuist;
5. Op de door appellant aangevoerde argumenten wordt door de
rechtbank nagenoeg
niet ingegaan, Door de rechtbank wordt overwogen dat het standpunt
van appellant
voornamelijk berust op zijn eigen subjectieve beleving van zijn
klachten, doch dit is
niet juist. Appellant heeft in de diverse zeer uitvoerige processtukken
aangegeven dat
wel degelijk sprake is van objectiveerbare beperkingen, Appellant
verwijst hierbij
onder andere naar het ingediende bezwaarschrift d.d.
1 september 1999. Hierbij heeft
appellant aangegeven dat sinds 1997 sprake is van een toename
van zijn
beperkingen, welke toename aangegeven kan worden als volgt:
1. Het gebruik van spieren is steeds meer beperkt door toename
van pijn in de nek.
2. De in het verleden opgetreden beperkingen veroorzaken steeds
meet hinder.
3. Er is sprake van sneller optredende hoofdpijn en duizeligheid.
4. Moeheid neemt fors toe, Appellant dient globaal 9 uur per
dag te slapen en ligt
globaal 16 uur per dag op bed, Hij dient ook 's ochtends 1 à
2 uur en 's avonds
globaal 1 uur te rusten. Ook 's middags rust appellant gemiddeld
3 uur.
5. Er is sprake van forse bewegingsbeperkingen. Appellant ondervindt
voorts meer
hinder aan de beperkingen van C2/C3 en heeft meer last van verkramping
van
spieren in de nek.
6. Tevens wijst appellant op een beschrijving van zijn beperkingen
in zijn rapportage van
20 november 1998, welke als productie 9 is gevoegd bij het bezwaarschrift
van
1 september 1999;
7. In voormeld bezwaarschrift is voorts aangegeven dat drs.
K. van oordeel is
dat er geen sprake is psychopathologie. Voorts is drs. F3.,
psychologe, eveneens van oordeel dat er geen sprake is van psychopathologie.
K. heeft aangegeven dat uitgaande van de resultaten van
de testscores, geconcludeerd kan worden dat er met appellant in psychosociale,
dan wel psychiatrische zin niets aan de hand is. F3. heeft
gesteld dat de klachten van appellant hoogst waarschijnlijk toe te schrijven zijn aan
een moeilijk te diagnostiseren somatisch probleem;
8. Voorts wijst appellant op hetgeen is aangegeven in het beroepschrift
nadere gronden
d.d. 15 maart 2000. Hij heeft (onder andere) gemeld dat S.,
reumatoloog te V., heeft aangegeven dat sprake is van
een mechanisch
functionele stoornis, Er is sprake van een niet goede lichaamshouding
met een
scoliose van de rug en bovendien een verstrekte thoracale kyfose,
hetgeen leidt tot
pijnklachten met spierpijn en blokkeringen in de rug. De brief
dienaangaande van
S. is overlegd als productie 2 bij het bezwaarschrift
van
1 september 1999.
Appellant heeft verder gewezen op het onderzoek van orthopedisch
chirurg J., waaruit blijkt dat sprake is van een duidelijk geremd
bewegingspatroon van
de gehele wervelkolom. Verder heeft hij een beroep gedaan op
de brief van H., manueel therapeut d.d. 17 september 1999 waaruit blijkt
dat sprake is van
een extreem slecht cervicale mobiliteit in combinatie met zeer
veel stugheid in de
weke delen. Revalidatiearts S. geeft in zijn rapportage
d.d. 23 februari
1999 en 29 april 1999 aan dat sprake zou zijn van ernstig invaliderend
pijngedrag;
9. De rechtbank is voorbijgegaan aan het beroep van appellant
op de richtlijn "medisch
arbeidsongeschiktheidscriterium" (TICA Mededeling 96122 van
19 september 1996,
Besluit LISV 2 april 1997, Staatscourant 1997, 74). Appellant
heeft reeds in het
beroepschrift gesteld dat een verzekeringsarts zelfstandig stoornissen,
beperkingen of
handicaps dient vast te stellen. Voorts geven de richtlijnen
aan dat in geval van een
moeilijk objectiveerbare aandoening, zoals de aandoening van
appellant, het feit dat
er geen lichamelijke of psychische oorzaak gemeten of aangetoond
zouden kunnen
worden, niet betekent dat er geen stoornissen, beperkingen of
handicaps bestaan.
Van belang is of een bestaan aannemelijk is te achten en hoever
daarmee
ongeschiktheid als gevolg van ziekte optreedt. Door gedaagde
is volstrekt
onvoldoende aangegeven op grond waarvan de, overigens erkende
beperkingen van
appellant, niet als ziekte in het Kader van de wet op de arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen kunnen worden aangemerkt, de duidelijke beperkingen
van appellant in
combinatie met het consistente gedrag van appellant en mede
gezien het consistente
patroon in zijn beperkingen welke wel duidelijk waarneembaar
zijn maar niet
eenvoudig te duiden zijn als gevolg van een bepaalde ziekte,
dienen tot de conclusie
te leiden dat sprake is van een onvolledig en onjuist medisch
onderzoek van de zijde
van gedaagde (RSV 1999/106 en RSV 1999/111);
10. Op al het voorgaande is de rechtbank in haar uitspraak niet,
dan wel onvoldoende ingegaan, Mitsdien dient te worden geconcludeerd
dat rechtbank haar uitspraak
niet heeft gedaan op de grondslag van het beroepschrift,
de overlegde
stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek
ter zitting.
Mitsdien heeft de rechtbank ten onrechte toepassing achterwege
gelaten van het
bepaalde in artikel 8:69 (AWB). Had de rechtbank dit artikel
wel toegepast, dan had
de conclusie geen andere kunnen zijn dat terdege sprake is van
een duidelijke
objectiveerbaarheid van de beperkingen van appellant en dat,
mede gezien richtlijn
medisch arbeidsongeschiktheidscriterium, sprake is van volledige,
dan wel een
aanmerkelijke arbeidsongeschiktheid van appellant;
11. De rechtbank heeft mede artikel 8:69 AWB buiten toepassing
gelaten door ten
onrechte integraal voorbij te gaan aan hetgeen appellant heeft
gesteld in de nadere
gronden, welke zijn ingediend bij de rechtbank op 24 juli 2000.
Bezwaarverzekerings-arts D. van gedaagde stelt ten onrechte in
het medisch
onderzoeksverslag d.d. 26 januari 2000 dat het belastbaarheidspatroon
van 1994 niet
zou zijn gewijzigd (onder het kopje "dossiergegevens"). Er is
echter betreffende
appellant nimmer een belastbaarheidspatroon vastgesteld zodat
bezwaarverzekeringsarts zich hierop ook niet kon baseren. De vaststelling
dat appellant in
staat zou zijn om 6 uur per dag arbeid te verrichten in zijn
eigen werk is daarom niet
gebaseerd op een belastbaarheidspatroon dat zou zijn opgesteld.
De conclusie dat
appellant in staat zou zijn om 6 uur per dag arbeid te verrichten
is derhalve
ongemotiveerd, dan wel gemotiveerd op een niet bestaande grondslag.
Eveneens is
onjuist dat appellant 6 uur per dag arbeid zou kunnen verrichten
in zijn eigen werk.
Ten tijde van het nemen van de beslissing was de arbeidsovereenkomst
tussen appellant en zijn
werkgever ontbonden.
Hij was mitsdien ook niet in staat
om 6 uur per dag arbeid te
verrichten in zijn eigen werk.
Zijn arbeidsplaats bestond namelijk niet
meer. Appellant was
reeds vanaf 5 maart 1997 feitelijk niet meer werkzaam bij zijn
werkgever en is door
zijn werkgever vanaf medio 1997 ook niet doorbetaald. De dienstbetrekking is
formeel door zijn
werkgever per 1 oktober 1999 beëindigd. Appellant was grotendeels
in 1997, in 1998
en geheel 1999 niet meer in staat om arbeid te verrichten bij
zijn werkgever, terwijl de
mogelijkheid voor terugkeer appellant eveneens niet meer aanwezig
was omdat in zijn
functie reeds geruime tijd was voorzien. Appellant heeft aangegeven
dat het verzuim
van bezwaarverzekeringsarts D. zich eveneens wreekt
in een
rapportage van verzekeringsgeneeskundige K., Ook hij is
uitgegaan van een niet
bestaand belastbaarheidspatroon uit 1994;
12. Dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant met
ingang van 1 oktober
1993 15-25% zou zijn en dat dit arbeidsongeschiktheidspercentage
met ingang van
juni 1999 onveranderd 15-25% zou zijn is op het volgende gebaseerd.
Bij rapportage
van
27 mei 1993 heeft verzekeringsgeneeskundige P. appellant
meegedeeld dat hij
geen ziekte of gebrek kon vinden die het zou rechtvaardigen
om halve dagen te
werken. P. heeft daarbij onbeargumenteerd aangegeven dat appellant
na afloop
van zijn vakantie 6 uur zou dienen te gaan werken bij zijn werkgever,
Vervolgens is
appellant bij beslissing d.d. 2 september 1993 geschikt geacht
voor 6 uur eigen werk
waarop de arbeidsdeskundige (O.) op basis hiervan het
arbeidsongeschiktheidspercentage heeft vastgesteld op 22,2%
uitgaande van de 6
uur arbeid per dag bij een 36-urige werkweek;
13. Mede gezien het feit dat voor 31 mei 1999 nimmer een belastbaarheidspatroon
is opgesteld ligt het in de rede dat in het kader van het nemen
van de beslissing d.d. 31
mei 1999 wel een belastbaarheidspatroon zou worden opgesteld.
Feitelijk is nimmer
een maandlooninkomen vastgesteld overeenkomstig de destijds
geldende normen.
Voorts is nimmer een persoonsprofiel opgesteld van appellant
op grond waarvan een
maandloon met behulp van het
FIS. Het
FIS is met betrekking
tot appellant nimmer
gehanteerd. Zoals appellant heeft aangegeven in de nadere gronden
van 24 juli 2000
is zowel in het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong alsmede
in het
Wijzigingsbesluit geregeld dat arbeid waarmee appellant per
uur het meest zou
kunnen verdienen, nader dient te worden omschreven in de vorm
van tenminste drie
verschillende in Nederland uitgeoefende functies waarmee het
hoogste inkomen per
uur kan worden verworven, Deze functies dienen tezamen tenminste
30
arbeidsplaatsen te vertegenwoordigen, Bij de schatting dient
in aanmerking te worden
genomen het loon van de middelste van de in het het
Schattingsbesluit
bedoelde functies. Voor zover de theoretische schatting gebaseerd
zou zijn op minder
dan drie functies, dienen deze te worden herzien door het uitvoeringsorgaan,
Dit betreft ook de beslissingen, genomen voor de inwerkingtreding
van het
Schattingsbesluit (10 augustus 1994). Voor al deze beslissingen
geldt dat daarvoor,
met toepassing van artikel 3 van het Schattingsbesluit, een
nieuw besluit in de plaats
zou dienen te worden gesteld. Dit nieuwe besluit houdt
ofwel in dat aan de
oorspronkelijke schattingsbeslissing alsnog tenminste drie functies
ten grondslag
worden gelegd ofwel dat geen drie functies kunnen worden geduld
en betrokkene
derhalve volledig arbeidsongeschikt is. Het vorenstaande betekent
dat, mede gezien
de uiterst onzorgvuldige wijze waarop het arbeidsongeschiktheidspercentage
door gedaagde is vastgesteld waarbij het nemen van de beslissing
van
31 mei 1999 een
nieuw belastbaarheidspatroon zou dienen te zijn opgesteld en
alsnog een maandloon
zou dienen te zijn bepaald, mede in achtnemende het feit dat
appellant bij zijn eigen
werkgever reeds geruime tijd geen arbeid meer kon verrichten;
14. Verder is de arrondissementsrechtbank eraan voorbij gegaan
dat gedaagde
verkeerde rapportages in haar dossier heeft opgenomen en heeft
geweigerd om
bijvoorbeeld de rapportage van het R. d.d.
19 oktober 1992
te verwijderen terwijl
voor appellant toepassing van dit correctierecht van uitermate
groot belang was
omdat het R. in haar rapportage bedoelde een "mogelijke conclusie"
te geven
betreffende de beperkingen van appellant terwijl zij per abuis
in haar rapportage had
geplaatst een "conclusie". Zelfs ten tijde van de procedure
bij de
arrondissementsrechtbank had gedaagde deze rapportage nog niet
verwijderd uit het
dossier. Hetzelve geldt met betrekking tot de rapportage van
S.. S. had aangegeven dat sprake is van een mechanisch functionele
stoornis hetgeen de verzekeringsgeneeskundige volstrekt ten onrechte
had opgevat als zijnde
een bewijs dat sprake zou zijn van psychische beperkingen aan
de zijde van
appellant. Dit terwijl S. bedoelde aan te geven dat
gebreken van appellant
juist een somatische grondslag hebben. Tevens merkt appellant
op dat
verzekeringsarts K., ondanks een verzoek van appellant, ongemotiveerd heeft
geweigerd om zijn
rapportage voldoende aan te passen zodat ten onrechte is uitgegaan van
verkeerde informatie.
Mitsdien is door gedaagde gedurende een reeks van jaren op basis
van een "vervuild"
dossier beslissingen genomen. Dit wordt ook door gedaagde erkend,
Zie hiertoe
onder andere de brief van 19 september 1999 (productie 1), waarin
gesteld wordt
door stafarts V. dat het beleid van gedaagde
vanaf 1992, mede gebaseerd is op de gewraakte brief van
19 oktober 1992;
15. Gezien al het vorenstaande is de beslissing van de
arrondissementsrechtbank
onbegrijpelijk dat gedaagde zich terecht op het standpunt stellen
dat sprake is van
een arbeidsongeschiktheid van de zijde van de appellant van
15-25%. Zowel uit het
bezwaarschrift alsmede later het beroepschrift en uitvoerige
gronden welke appellant
daarin heeft aangegeven waarbij appellant overigens eveneens
wijst op de inhoud
van zijn klacht d.d. 20 mei 2000, had het beroep van appellant
gegrond dienen te
worden verklaard. De beslissing van de rechtbank komt dan ook,
voor vernietiging in aanmerking.
16. Appellant houdt zich het recht voor nadere gronden tegen
de uitspraak aan te voeren;
REDENEN WAAROM;
Appellant uw Raad verzoekt de uitspraak, waarvan hoger beroep,
te vernietigen en het
inleidend beroep alsnog gegrond te verklaren, één en ander
met veroordeling van gedaagde in kosten van deze procedure.
21 december 2000
Gemachtigde
Hierboven bij punt 14 wordt twee keer een rapportage van 19 oktober 1992 genoemd,
dat moet 19 november 1992 zijn.
G.
Bezwaar en Beroep
mr G.
Centrale Raad van Beroep
VERWEERSCHRIFT
Met uw brief van 29 december 2000, uw nr. CRvB 00/4391 WAO 94,
zond u het Landelijk instituut
sociale verzekeringen, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen
'ondergetekende', een afschrift
van een aanvullend beroepschrift van de heer D., wonende te
###, waarbij de
beroepsgronden werden aangevoerd tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank,
sector Bestuursrecht te R. d.d.
14 augustus 2000.
Voor wat betreft zijn reactie op het beroepschrift meent ondergetekende
te kunnen volstaan met
een verwijzing naar het schrijven d.d. 15 januari 2001 van mevrouw
D., bezwaar-verzekeringsarts, van welk schrijven een afschrift is
bijgevoegd.
Ondergetekende verzoekt uw Raad de vordering van de heer D.
af te wijzen en de
uitspraak. waarvan hoger beroep, te bevestigen.
Hoogachtend,
Namens het Landelijk instituut sociale verzekeringen
de uitvoering instelling
G.
Bezwaar en beroep
16 JAN. 2001
G.
b&B
De heer G.
Contactpersoon Mevr. D.
Datum 15 januari 2001
Betreft:De heer D.
Geachte heer G.,
Het
beroepschrift 21-12-00
brengt niet veel nieuwe gegevens
aan.
5.
Hij meent dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de toename
van zijn beperkingen, die
wel degelijk objectiveerbaar zijn. Uit de beschreven klachten
blijkt dat betrokkene zich
toegenomen beperkt voelt. Er blijkt echter geen toename van
objectiveerbare beperkingen uit.
7.
Volgens de psychologen is er geen sprake van psychopathologie.
Dit zou inhouden volgens de
psychologe dat het dat een moeilijk te diagnosticeren somatisch
probleem gaat. Het gaat er nu
juist om dat dit somatisch probleem niet te objectiveren valt.
8.
De specialisten hebben geen objectiveerbare afwijkingen gevonden
en de interpretatie van de
formuleringen komt van betrokkene.
9.
Een stoornis moet toch op zijn minst aangetoond kunnen worden
om hier aan beperkingen of
handicaps te kunnen verbinden. Men kan niet uitsluitend afgaan
op de klachten van de
betrokkene.
11.
Ik heb niet gesteld dat het belastbaarheidspatroon van 1994
niet zou zijn gewijzigd, maar de
belastbaarheid en deze is in 1994 beschreven. Overigens gaat
het hier om een formulering. De
bedoeling is te zeggen dat de medische situatie van betrokkene
niet gewijzigd is. Dat moge
duidelijk zijn. Hetzelfde geldt voor de rapportage van verzekeringsarts
K..
Er waren in 1994 en in 1996 geen objectieve parameters waarvoor
lichamelijke beperkingen
konden worden vastgesteld. De urenrestrictie is destijds geven
omdat de ervaring leerde dat
betrokkene beter functioneerde met een urenbelasting van 6 uur
per dag. Het werd niet
wenselijk geacht verandering aan te brengen in dit labiele evenwicht.
De enige beperking
bestond dus uit de urenbeperking. Er was destijds derhalve geen
noodzaak een
belastbaarheidspatroon ten behoeve van het Functie Informatie
Systeem op te stellen.
14.
De betekenis van mechanisch functionele stoornis is een
interpretatie van de advocaat van
betrokkene, die niet medisch is onderbouwd. Over het algemeen
bedoelt een medicus hiermee
dat hij geen objectiveerbare afwijkingen b.v. met röntgenonderzoek
of laboratorium onderzoek
heeft kunnen vinden.
Hoogachtend,
Mevr. D.
Bezwaar-verzekeringsarts
Dat ik ten onrechte beschuldigd wordt is geheel volgens
verwachting, maar door bovenstaande brief werd ook mijn advocaat
vals beschuldigd. Dat ging mij te ver, en ik heb toen een
serieuze brief aan keuringsarts D. gestuurd.
De bovenstaande brief werd geschreven op 15 januari 2001, dat was
op dezelfde dag, dat ik een
hoorzitting
bij de uitvoeringsinstelling
(over een ziekmelding van 1997) had. Bij die hoorzitting was ook
keuringsarts D. aanwezig, maar
omdat ik haar niet onafhankelijk vond, ging de hoorzitting niet door.
Op 16 februari voegt mijn advocaat nog een paar stukken toe.
Welke stukken dat zijn weet ik niet
Centrale Raad van Beroep
t.a.v. mw. ###
UTRECHT
M., 16 februari 2001
Uw ref. CRvB 00/4391 WAO 94
Van mr. P.
Geachte mevrouw ###,
In bovengenoemde kwestie doe ik u bijgaand toekomen aanvullende stukken
met het verzoek deze toe te voegen aan het dossier.
Hoogachtend,
P.
Mijn advocaat stuurt nog een paar brieven naar de Centrale Raad van Beroep.
Centrale Raad van Beroep
t.a.v. mw. ###
UTRECHT
M., 20 februari 2001
Uw ref. CRvB 00/4391 WAO 94
Van mr. P.
Geachte mevrouw ###,
Bijgaand treft u aan een kopie van de brief van Gak Nederland BV
van 13 februari jl. alsmede een kopie van de brief van Gak Nederland BV
van 15 februari 2000 met het verzoek deze toe te voegen aan het dossier.
Hoogachtend,
P.
Doordat een psychiater die in 1994 als deskundige de rechtbank
adviseerde, een
waarschuwing van het Medisch Tuchtcollege
had gekregen, schreef mijn advocaat de volgende brief:
Centrale Raad van Beroep
UTRECHT
27 februari 2002
Uw ref. CRvB 00/4391 WAO 94
Van mr. P.
Geachte heer, mevrouw,
In de onderhavige kwestie is in geding o.a. het besluit
van
31 mei 1999 van de Uitvoeringsinstelling waarbij
cliënt is medegedeeld dat hij per 1 juni1999
onveranderd voor 15-25% arbeidsongeschikt zou zijn
in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Door de Uitvoeringsinstelling is bij het nemen van deze
beslissing uitgegaan van een beslissing van de Uitvoeringsinstelling
waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage van D. met
ingang van 1 oktober 1993 werd vastgesteld op 15-25%.
Tegen deze beslissing heeft D. destijds een bezwaarschrift
ingediend. Toen dit bezwaarschrift ongegrond werd verklaard,
is D. in beroep gekomen van deze beslissing. De rechtbank
heeft haar beslissing in beroep voornamelijk gebaseerd op
de rapportage van een door haar ingeschakelde deskundige,
psychiater E. te M.. Een afschrift van deze rapportage
treft u in de bijlage aan.
Het oordeel van de rechtbank en de rapportage van
E. zijn van dominante invloed geweest op het verloop van
de daarop volgende procedures. Het rapport van E. heeft er
mede toegeleid dat D. ziekengeld is geweigerd toen hij zich
op 5 maart 1997 ziek had gemeld in verband met (o.a.)
nekklachten. Ook in de onderhavige procedure speelt de
rapportage van E. een belangrijke rol in verband met de
beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van D..
D. heeft zich nimmer kunnen verenigen met de inhoud
van de rapportage. D. heeft uiteindelijk de mogelijkheid
gezien om een klacht in te dienen tegen E.. Inmiddels heeft het
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in die
kwestie uitspraak gedaan. Een kopie van deze uitspraak treft
u eveneens aan in de bijlage. Wat betreft de inhoud van de
beslissing van het Centraal Tuchtcollege verwijs ik met name
naar de onderdelen 6, 7, 8, 9 en 10. Kort gezegd stelt het
Centraal Tuchtcollege dat E. onder het kopje
"psychiatrische taxatie" zijn bevindingen weergeeft zonder
dat duidelijk wordt aangegeven aan welke stoornis D. zou
leiden. Voorts heeft E., zonder aan te geven welke
beperkingen uit deze taxatie voortvloeiden en zonder aan
te geven welke handicap dat zou opleveren, geconcludeerd dat
D., medisch psychiatrisch gezien per 1 oktober 1993 en
op 1 juni 1994, in staat zou zijn zijn eigen werk van
programmeur gedurende zes uur per dag te verrichten. Voorts
stelt het Centraal Tuchtcollege:
"Met die laatste -volstrekt ongemotiveerde conclusie
heeft de arts zich begeven buiten het terrein van zijn
deskundigheid als psychiater en heeft hij het terrein van
een sociaal-geneeskundige en/of een arbeidsdeskundige betreden.
Bovendien laat de vraag naar iemands arbeids(on) geschiktheid
zich niet deugdelijk beantwoorden indien niet eerst duidelijk
een stoornis en de daaruit voortvloeiende beperkingen en
handicap zijn vastgesteld. Het Centraal College is dan ook
van oordeel dat het gewraakte rapport niet voldoet aan de eisen
die daaraan uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid
redeljkerwijs mogen worden gesteld".
Vervolgens heeft het Centraal Tuchtcollege de klacht van D.
gegrond verklaard en heeft E. de maatregel van waarschuwing
opgelegd gekregen. Deze uitspraak van het Centraal Tuchtcollege
is voor de onderhavige kwestie van uitermate groot belang nu de
rechtbank in 1998 haar beslissing heeft gebaseerd op een onjuiste
rapportage. Deze beslissing, en het rapport van E., heeft vervolgens
doorgewerkt in de verdere besluitencyclus.
De beslissing van het Centraal Tuchtcollege is derhalve een reden
te meer om aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid van D. veel
hoger is dan door de Uitvoeringsinstelling en de rechtbank vastgesteld.
Kopie dezes zend ik aan de Uitvoeringsinstelling.
Hoogachtend,
P.
De Centrale Raad van Beroep schreef de volgende brief aan het
uitvoeringsinstituut:
Centrale Raad van Beroep
MINUUT
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen
p/a UWV Goes
Goes
Datum 05 APR. 2002
Ons kenmerk CRvB 00 / 4391 WAO R008 94 G147
Bijlage(n)
Onderwerp D. te ### / de Raad van
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Geachte heer/mevrouw,
In verband met voormelde zaak, waarbij u als partij bent betrokken,
verzoekt de Raad u aan te geven op welke arbeidskundige gegevens
het bestreden besluit berust en of u van mening bent dat het
bestreden besluit aldus op een toereikende arbeidskundige grondslag
berust.
Uw reaktie zie ik graag binnen zes weken tegemoet.
De fungerend president
Mr.
V7.
Hieronder vindt je achtereenvolgens: een brief van de Centrale Raad
van Beroep, met als bijlage de reactie van het uitvoeringsinstituut,
waar een arbeidsdeskundig rapport bijzit.
Centrale Raad van Beroep
###advocaten
tav de heer mr. P.
Datum 7 juni 2002
Ons kenmerk CRvB 00 / 4391 WAO R008 94
Bijlage(n)
Onderwerp D. te ### / de Raad van bestuur
van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Geachte heer,
Hierbij doe ik u een afschrift toekomen van één of meer
nader aan het dossier toegevoegde stukken.
Hoogachtend,
de griffier,
UWV g.
Regio Z.
Afd. Bezwaar en Beroep
Centrale Raad van Beroep,
UTRECHT.
Contactpersoon Dhr. mr G.
Datum -6 JUNI 2002
Uw kenmerk CRvB 00/4391 WAO WAO R008 94
Uw brief van 5 april 2002
Betreft: beroepszaak ten name van de heer D. te ###.
Edelgrootachtbare heer,
In antwoord op uw schrijven d.d.
5 april 2002, waarmee u ons verzocht
aan te geven op welke arbeidskundige gegevens het bestreden besluit berust,
doen wij u hierbij een rapportage d.d. 27 mei 2002 toekomen van de heer M7., bezwaar-arbeidsdeskundige.
Gelet op de inhoud van deze rapportage alsmede de inhoud van het
bezwaarschrift gedateerd
1 september 1999, waaruit blijkt dat de heer D.
op de hoogte was van de omstandigheid dat hij geschikt wordt geacht zijn
werkzaamheden gedurende 6 uren per dag te verrichten, zijn wij van oordeel
dat het bestreden besluit op een toereikende grondslag berust.
Hoogachtend,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
UWV g.
Afdeling
B&B
G.
RAPPORTAGE BEZWAAR-ARBEIDSDESKUNDIGE
naam belanghebbende: D.
woonplaats: ###
naam rapporteur: M7.
functie: Bezwaar-Arbeidsdeskundige
datum: 27-5-2002
fase / stap: onderzoek naar beschikbaar zijn eigen werk
per datum in geding 1-6-'99.
Gerapporteerd wordt in het kader van het bezwaar tegen de
beslissing d.d. 31-5-'99 waarin wordt gesteld dat belanghebbendes
arbeidsongeschiktheid met ingang van 1-6-'99 (de in geding zijnde datum)
onveranderd op 15-25% wordt gesteld.
1.Vraagstelling aan BAD:
Gevraagd wordt een nader onderzoek in te stellen naar de
werkomschrijving van betrokkene per datum in geding 1-6-'99
en of deze inhoudelijk gelijk was aan het eigen werk,
te weten de functie van Elektronica en Software Engineer
op de afdeling Research & Development bij
C. te M..
Tevens wordt gevraagd of betrokkene dit werk op en na 1-6-'99
nog had kunnen verrichten in dienst van voornoemde werkgever.
2. Onderzoek:
2.1 Onderzoeksactiviteiten:
- Dossieronderzoek
- Bezoek aan en overleg met mw. B. Manager Human Resources, bij
C. B.V. op 22-5-2002.
- Overleg met de heer G., medewerker bezwaar & beroep op 27-5-2002
omtrent de bevindingen van ondergetekende en de verdere afhandeling van de
voorliggende vraag.
2.2. Gegevens verkregen uit onderzoek:
2.2.1. Voorgeschiedenis
Hiervoor wordt verwezen naar de rapportage's van
de primaire Arbeidsdeskundige van
18-1 en
17-9-''93.
Betrokkene is een thans 36-jarige man die ten gevolge van
medische klachten op 21-4-'92 is uitgevallen voor zijn werk als
Software Engineer gedurende 36 uur per week in dagdienst.
Hij werkte bij C. B.V. sinds 23-7-'90.
Op basis van halve dagen werken in eigen werk werd hij vervolgens
ingaande 23-3-'93 ingedeeld in de
arbeidsongeschiktheidsklasse van 45-55%.
Na een nieuw medisch en arbeidskundig onderzoek waarbij hij in staat
werd geacht 28 uur te kunnen
werken (4 x 6 uur) en (1 x 4 uur) in zijn oude werk, ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van
15-25% per 1-10-'93.
Na een 5e jaars medisch heronderzoek op 26-5-'99 werd betrokkenes
medische belastbaarheid ongewijzigd
geacht en via de beslissing d.d. 31-5-'99 werd de
arbeidsongeschiktheidsklasse van 15-25% ongewijzigd
geacht.
Betrokkene tekende bezwaar aan tegen deze beslissing via een
bezwaarschrift d.d.
1-9-'99, waarna er een
hoorzitting volgde op 1-12-'99.
Hij werkt in het geheel niet meer sinds 5-3 '97 en het dienstverband
met C. werd per 1-10-'99 via toestemming van de
directeur Arbeidsvoorziening ontbonden.
2.2.2. Arbeidskundige bevindingen:
Tijdens het bezoek bij de
werkgever C. op 22-5-2002 heb gesproken met
mw. B. Manager Human Resources.
Tevens heb ik met haar betrokkenes voormalige werkplek bekeken en
gesproken met twee medewerkers die
ook nu nog werkzaam zijn als Elektronica en Software Engineer op de
afdeling Research & Development bij
C. in nog steeds hetzelfde werk zoals betrokkene uitvoerde voor
5-3-'97 toen hij zich weer
ziek melde.
Door de primaire arbeidsdeskundige zijn in de rapportage algemeen
d.d. 18-1-'93 de werkzaamheden omschreven als het
programmeren van besturingsschema's voor apparatuur om gassen en vloeistoffen
te scheiden in de chemische industrie. Betrokkene werkte samen met
andere collega's bij het opzetten van een dergelijk systeem.
Aanvullingen door de BAD naar aanleiding van het gesprek
met de voormalige werkgever:
Als software engineer was betrokkene verantwoording verschuldigd aan
de teamleider van de afdeling
Research & Development bij C.. Hij moest werken aan projecten of
onderdelen daarvan voor
de ontwikkeling en uittesten van software voor c.
waarbij hij de beschikking had over een
eigen computer en een bureau met indien nodig een goede werkstoel.
Betrokkene kon zich tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden
regelmatig vertreden, dit werd door de
werkgever zelfs gestimuleerd volgen mw.. B., gelet op de bekend zijnde
problematiek wat betreft het langdurig achtereen beeldschermwerken.
De c. worden gebruikt in laboratoria en fabrieken om
samenstellingen van o.a. vloeistoffen
te kunnen vaststellen.
Betrokkene werkte in een team met nog 2 kollega's die in grote lijnen
hetzelfde werk deden met wel ieder
zijn eigen specialiteit, dit gebeurt ook nu nog zo.
Met andere woorden, sedert 18-1-'93 hebben in deze werkzaamheden wat
betreft de belastbaarheid en aard van het werk, zich geen relevante
wijzigingen voorgedaan.
Betrokkene functioneerde goed in zijn werk, zoals is weergegeven in de
rapportage algemeen van de primaire arbeidsdeskundige d.d.
18-1-'93 en het
getuigschrift
van de werkgever d.d. 5-8-'99.
Hij werd intensief door de werkgever begeleid, door gesprekken met
hem te voeren en hem te stimuleren
Volgens mw.. B. wilde men betrokkene graag houden omdat hij zijn werk
goed deed en dit soort hoog gekwalificeerde software programmeurs niet
gemakkelijk te krijgen zijn.
Zij gaf te kennen begaan te zijn met de situatie waarin betrokkene verkeerde,
men heeft hem aangeboden toch weer te hervatten in zijn oude werk echter
na zijn ziekmelding op 5-3-'97 heeft betrokkene niet meer
gewerkt waarna de werkgever na het verstrijken van de wettelijke termijn
van 2 jaar de ontslagprocedure heeft gestart.
De werkzaamheden die betrokkene als van Elektronica en Software Engineer
laatstelijk uitvoerde waren per datum in geding 1-6-'99 nog steeds
in dezelfde vorm aanwezig en voor hem beschikbaar, immers de
werkgever
wilde hem graag houden.
3.Planning:
De arbeidsdeskundige gevalsbehandeling in bezwaar wordt hiermee beëindigd.
Het dossier kan retour naar de behandelend medewerker bezwaar.
M7.
Bezwaar-arbeidsdeskundige
Daarop stuurde ik een
brief aan mijn voormalig werkgever,
voor wat meer duidelijkheid.
Hieronder volgt de oproep van de rechtbank voor de zitting.
Centrale Raad van Beroep
AANTEKENEN
###advocaten
tav de heer mr. P.
Datum 30 augustus 2002
Ons kenmerk CRvB 00 / 4391 WAO R008 94
Onderwerp D. / de Raad van bestuur van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Hierbij deel ik u mee dat het geding tussen D. en de Raad van bestuur
van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zal worden
behandeld ter zitting van de Centrale Raad van Beroep op dinsdag
8 oktober 2002 om 11.45 uur, in het gerechtsgebouw ### te Utrecht,
zittingzaal L.
De behandeling zal geschieden door een meervoudige kamer,
waarin zitting hebben:
mr.
V7.
mr.
V9.
mr.
O5.
Ik nodig u uit bij deze zitting aanwezig te zijn.
U bent niet verplicht om te verschijnen, tenzij u naast deze
uitnodiging ook nog een oproeping ontvangt.
Ik wijs u erop dat de behandeling ter zitting, voor zover medische aspecten
aan de orde komen, met gesloten deuren plaats zal vinden. De Raad kan
echter beslissen dat van behandeling met gesloten deuren wordt afgezien.
U kunt daartoe ter zitting een verzoek doen, bijvoorbeeld in het geval u
wordt vergezeld door een belangstellende.
Indien u nadere stukken
1 wilt indienen, dan bestaat daartoe
de gelegenheid tot uiterlijk tien dagen voor de zitting. Ik wijs u erop
dat stukken die nadien worden ontvangen, in beginsel niet bij de behandeling
van het geding worden betrokken.
Ten slotte wijs ik u erop dat u getuigen en deskundigen kunt meebrengen of
bij aangetekende brief of deurwaardersexploot oproepen, mits daarvan uiterlijk
een week voor de dag van de zitting aan de Raad en aan de andere partij(en)
mededeling is gedaan, met vermelding van namen en woonplaatsen.
De griffier,
###
1 Onder "nadere stukken" wordt verstaan stukken die nog niet
eerder in het geding zijn gebracht. U gelieve geen stukken in te zenden
die reeds in het dossier aanwezig zijn
Omdat ik niet zelf naar de zitting ging, vanwege de reisafstand, schreef ik een
eigen verklaring over wat de keuringsarts tijdens
de keuring gezegd had.
Op 24 september 2002 werden nog wat aanvullende stukken naar de rechtbank
verstuurd:
Centrale Raad van Beroep
Zittingsdatum: 8 oktober 2002
Rolnummer: CRvB 00/4391 WAO 94
AKTE OVERLEGGING PRODUCTIES
Inzake:
D., wonende te ###,
- appellant -
Gemachtigde: mr P.
Contra:
UWV G.. gevestigd te G.;
-verweerder -
Gemachtigde: -
Eiser vraagt eerbiedig akte:
1. Uitspraak College van Toezicht d.d. 4 september 2002
2. Inleidend klaagschrift D. d.d. 3 januari 2002
3. Verweerschrift drs. K7. d.d. 9 maart 2002
4. Aanvullende reactie D. d.d. 5 april 2002
5. Eigen notities D. n.a.v. uitslag R. d.d. 23 november 2001
6. Uitwerking handgeschreven reactie d.d. 2 februari 1994 van
verzekeringsgeneeskundige P.
WAARVAN AKTE!
Gemachtigde
Middels onderstaande brief werden nog enkele dingen naar de
Centrale Raad van Beroep gestuurd. Het waren de volgende
rekeningen:
• rekening speciale autostoel, 30 september 1993.
• rekening metalen frame voor autostoel, december 1993.
• rekening aangepaste huiskamerstoel, 24 februari 1994
Centrale Raad van Beroep
t.a.v. G.
UTRECHT
1 oktober 2002
Uw ref. CRvB 00/4391 WAO 94
Geachte heer, mevrouw,
Bijgaand treft u enige aanvullende producties aan.
Hoogachtend
P.
Vervolgens kwam er een
zitting
bij de Centrale Raad van Beroep.
Laatste wijziging van deze bladzijde: mei 2002