Zitting, en uitspraak van arrondissementsrechtbank.
1998
Mijn gezondheid gaf dusdanig problemen, dat ik zelf niet naar de
zitting ben gegaan. Hieronder volgende
de pleitnotities van mijn advocaat.
Aan de Arrondissementsrechtbank
M. sector Bestuursrecht
Zitting: 9 juli 1998
Tijd: 10.20 uur
PLEITNOTITIES
inzake:
D., wonende te ###
-appellant-
Gemachtigde: mr P.
Contra:
LANDELIJK INSTITUUT SOCIALE VERZEKERINGEN, G..,
kantoorhoudende te G.
-verweerder-
Gemachtigde:
Edelachtbaar College!
In aanvulling op hetgeen reeds in het beroepschrift is gesteld, wenst D.
nog het volgende op te merken;
1. D. heeft zich op 5 maart 1997 ziek gemeld. Pas op
28 mei 1997 is van de zijde van het G. een definitieve beslissing
gevolgd. Derhalve is geen beslissing genomen binnen de wettelijke termijn van
zes weken;
2. Zowel de beschikking in eerste aanleg
alsmede de beschikking op het
bezwaarschrift zijn niet afdoende gemotiveerd. De motivatie is zeer
summier en kan de beslissing niet dragen. Er wordt slechts gesteld
dat de beperkingen van D. geen belemmering vormen voor het verrichten van
zijn arbeid. Voorts wordt het
rapport van psychologe F3. zonder
nadere argumentatie ter zijde gelegd. Op geen enkele wijze wordt aangegeven
waarom de beperkingen van D. geen belemmeringen zouden vormen voor
het verrichten van zijn arbeid, nu vaststaat dat D. vele beperkingen heeft, zij
het dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn;
3. Er zijn echter diverse aanknopingspunten ten aanzien van de
objectiveerbaarheid van de beperkingen van D.. Zo geeft de rapportage van
S., welke gevoegd is bij het beroepschrift, er aanleiding toe aan
te nemen dat er sprake is van een functionele (mechanische) stoornis. Voorts
stelt F3. in
haar rapport dat er geen sprake is van een psychische
stoornis. Voorts geven de in het verleden opgemaakte rapportages van de zijde
van het R. er aanleiding. toe aan te nemen dat er sprake is van een
somatische stoornis;
4. Het bovenstaande maakt eens te meer duidelijk dat het uitermate
geïndiceerd is dat D. een onderzoek
ondergaat door een neuroloog. Dit is nog nimmer geschied. Een dergelijk
onderzoek is door D. ook
verzocht aan G., doch één en ander is nagenoeg
ongemotiveerd geweigerd;.
5. D. heeft in het kader van deze procedure medisch advies
ingewonnen bij M. te B.. Dit medisch expertisebureau heeft
aangegeven dat medisch advies van de zijde van een gespecialiseerd
neurologisch centrum geïndiceerd is. Gedacht werd aan het
Rugadviescentrum. Tevens zou cliënt uitvoerig onderzocht kunnen worden
door dr P. te E.. Aangezien de problematiek betreffende
cliënt zich ontwikkeld heeft vanuit zijn jeugd zou een onderzoek van
de zijde van een kinderneuroloog, in casu bijvoorbeeld mw dr
R. te B., eveneens aangewezen zijn;
6. De medische gesteldheid van D. is echter de
afgelopen driekwart
jaar van dien aard geweest dat het onmogelijk was zich aan dergelijke
onderzoeken te onderwerpen. Op dit moment gaat de situatie van D.
enigszins vooruit. Doch is deze nog van dien aard dat voorlopig de inspanningen
voor het ondergaan van een dergelijk onderzoek voor hem te groot zijn, indien
hij de hele dag naar eèn ver gelegen instituut dient af te
reizen. Een en anders is overigens eveneens de reden dat D.
heden niet ter zitting aanwezig kan zijn. Hij is hier vanwege zijn
beperkingen niet toe in staat;
7. Verweerder stelt in het verweerschrift dat
de motivering de beslissing kan
dragen, hetgeen zou moeten volgen uit de motivering in de beschikking van 9
juni 1997. D. heeft echter in de bezwaarschriftenfase reeds aangegeven dat
ook de motivering van de beschikking van 9 juni 1997 de beslissing niet kan
dragen:
A. In deze beschikking wordt gesproken over slechts het voorkomen van
tintelingen aan de rechterhand als nieuwe beperking. D. heeft
echter veel meer beperkingen genoemd.
B. De beschikking van 9 juni 1997 geeft geen inzicht waarom
de rapportage van F3. niet gevolgd zou kunnen worden.
C. Met name wordt de rapportage van E. niet
getoetst aan de rapportage van V.;
8. In het verweerschrift wordt voorts
opgemerkt dat de motivering van
de beslissing van de verweerder eveneens gelegen zou zijn
in de rapportage van de verzekeringsarts d.d. 22 september 1997. Hierin
kan D. verweerder niet volgen, nu in de beschikking waarvan beroep
niet is aangegeven dat voor de argumentatie verwezen wordt naar
de argumentatie in de rapportage van de
verzekeringsarts;
9. Overigens kan ook de rapportage van de
verzekeringsarts d.d. 22 september 1997 de toets der
kritiek niet doorstaan. De
rapportage van F3. wordt door de
verzekeringsarts onvoldoende weersproken. De motivering van de verzekeringsarts
is eveneens ondeugdelijk en kan haar advies niet dragen. Overigens spreekt de
verzekeringsarts zichzelf in de brief van 2 maart 1998 tegen ten opzichte
van haar rapportage d.d. 22 september 1997. In de brief van 2 maart 1998
stelt de verzekeringsarts dat S. niet doelt op een stoornis.
Uit de rapportage van 22 september 1997 blijkt dat wel sprake is van een
functioneel mechanische stoornis;
10. Naar het oordeel van D. is sprake van objectiveerbare
beperkingen. Zijn ziektebeeld vertoont een uitermate consistent
patroon, dat ertoe leidt dat de beperkingen van D. steeds toenemen.
Dat deze niet direct in een medische context te plaatsen lijken te
zijn is een reden te meer D. zorgvuldig aan onderzoek te laten
onderwerpen. Een onderzoek aan de zijde van de neuroloog is dan ook
uitermate geïndiceerd. Dit geldt te meer nu het inmiddels jaren geleden
is dat cliënt is onderzocht door een deskundige. Het louter een beroep
doen op gedateerde rapportages kan verweerder dan ook naar het oordeel
van D. niet baten;
11. Tenslotte merkt ik nog op dat D. grote vragen heeft bij de
ingestelde onderzoeken van de zijde van het G.. De heer L.,
verzekeringsarts, heeft cliënt twee keer zeer globaal onderzocht
waarbij met name sprake was van eenrichtingsverkeer van de zijde van
L.. D. kreeg nauwelijks de mogelijkheid om te reageren. Het
onderzoek van de zijde van dr K. was uitvoerig, maar van dit
onderzoek is nagenoeg niets terug te vinden op de medische
kaart. Een
uitgewerkte medische kaart is overigens pas opgemaakt nadat
dit namens D. was verzocht, tijdens de mondelinge behandeling van het
bezwaarschrift;
12. Ik kom tot een afronding.
D. kampt met aanmerkelijke beperkingen. Deze
hebben ertoe geleid dat D. aanmerkelijke last van zijn rug heeft. Hij
heeft pijn aan zijn schouders en is enorm vermoeid. Hij dient
globaal negen uur per dag te slapen en ligt globaal zestien uur per dag op bed.
D. is duizelig en heeft ook last van tergende pijn in zijn
nek. Het gebruik van zijn spieren, met name zijn nekspieren, wordt steeds meer
beperkt. Door de hoofdpijn en de duizeligheid is het voor moeilijk om
te lezen, zich te concentreren, een langere tijd te praten, en een langere tijd
te schrijven. Tevens wordt het voor hem steeds moeilijker om zich te
verplaatsen. Deze jongeman is op dit moment nagenoeg niet meer in staat
om te werken en wordt enorm beperkt in het verrichten van diverse handelingen.
Zijn leven wordt nagenoeg gedomineerd door zijn beperkingen. Zelfs deze
behandeling ter zitting, waarnaar hij heeft uitgezien, kan hij niet
bijwonen.
13. Hoewel de beperkingen van cliënt moeilijk
te objectiveren zijn, zijn
ze wel overduidelijk aanwezig. De rapportages van S., R. en
F. geven een handvat voor het objectiveren van deze beperkingen. Zij
geven mijns inziens eveneens alle aanleiding cliënt uitvoerig te
laten onderzoeken door een gespecialeerd neuroloog. Wellicht kan uw
rechtbank, voor zover de beschikking niet op formele gronden wordt
vernietigd, een dergelijk neuroloog laten aanstellen;
Ik dank u voor uw aandacht.
Hieronder staat het "proces verbaal" van de zitting. Dat is het verslag van de zitting
bij de Rechtbank, dat door de griffier is geschreven.
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE M.
Proces-verbaal van de behandeling van zaak
nr. AWB 97/### ter openbare zitting van de Enkelvoudige
Kamer voor Bestuursgeschillen, gehouden op 9 juli 1998.
Zitting hebben: mr. ###, als Voorzitter, ###, als griffier.
eiser : D. wonende te ### niet verschenen, vertegenwoordigd
door zijn gemachtigde mr. P.;
verweerder: het bestuur van het Landelijk instituut
sociale verzekeringen gevestigd te A., verschenen bij
gemachtigde mr. G..
De gemachtigde van eiser deelt mede dat eiser inmiddels is
verhuisd naar ### maar geen bezwaren heeft tegen verder
procederen in M..
De gemachtigde van eiser voert het woord aan de hand van een
pleitnota welke bij dit proces-verbaal is gevoegd.
gemachtigde verweerder:
"Er is geen sprake van dat het bestreden besluit onvoldoende is
gemotiveerd. Het primaire besluit en de daaraan ten grondslag
liggende stukken alsmede de stukken in de vorige beroepsprocedure
hebben het standpunt van verweerder voldoende duidelijk gemaakt.
Eiser is zelf niet met enige medische onderbouwing gekomen waaruit
zou kunnen worden afgeleid dat het besluit van verweerder niet
juist zou zijn. De medische kaart is weliswaar na de hoorzitting
toegezonden maar niet na de hoorzitting opgesteld.
De medische kaart was al voor de hoorzitting door de medicus
handgeschreven ingevuld. Echter vanwege de leesbaarheid is ten
behoeve van eiser de medische kaart uitgetikt en hem direct na
de hoorzitting toegezonden. Mocht sprake zijn dat het besluit
onvoldoende is gemotiveerd dan mag ik verwijzen naar
artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Er was geen
aanleiding voor een nader neurologisch onderzoek, omdat er
voldoende gegevens voorhanden waren. Dr. E. heeft al aangegeven
neurologisch onderzoek niet nodig te achten. Als eiser meent dat
dergelijk onderzoek noodzakelijk is, lijkt het op zijn weg dat
te laten verrichten. Ik persisteer bij het bestreden besluit".
Gemachtigde eiser:
"Het is juist dat de medische kaart door verweerder op 17 september
1997 is toegezonden. Wij hebben geen aanleiding gezien alsnog
richting verweerder te reageren. Eiser is nog steeds onder
behandeling van de huisarts. De huisarts heeft eiser niet
doorverwezen naar een neuroloog. Eiser is van mening dat
zowel verweerder als de huisarts ten onrechte terugvallen op
de rapportage van dr. E. in de vorige beroepsprocedure. Eiser
verzoekt de rechtbank hem te laten onderzoeken door dr. R.".
De voorzitter sluit de behandeling en deelt mede dat
binnen zes weken schriftelijk uitspraak zal worden
gedaan.
Waarvan proces-verbaal.
Griffier, ###
Voorzitter, ###
Hieronder staat de uitspraak van de Rechtbank.
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE M.
Enkel voudige Kamer voor Bestuursgeschillen
Reg.nr. : Awb 97/###
Uitspraak inzake :
D., wonende te ###, eiser,
gemachtigde: mr. P., advocaat te ###,
tegen
het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen,
(uitvoeringsinstelling G.), verweerder.
1. Feiten en procesverloop.
Verweerder heeft bij besluit van 28 mei 1997 vastgesteld
dat eiser met ingang van 26 mei 1997 geen recht (meer) heeft
op ziekengeld.
Tegen dit besluit heeft eiser eenbezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 26 september 1997 heeft verweerder besloten
zijn besluit van 28 mei 1997 te handhaven.
Tegen dit besluit heeft eiser een beroepschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 juli 1998, alwaar
partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten nader
toe te lichten. Voor eiser is verschenen zijn voornoemde
gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen
door mr. G..
2. Gronden.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Ziektewet heeft de
verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn
arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen
gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij
of krachtens deze wet bepaalde.
Blijkens de stukken welke aan het bestreden besluit ten
grondslag liggen stelt verweerder zich op het standpunt
dat eiser geen recht (meer) heeft op ziekengeld omdat
hij met ingang van 26 mei 1997 niet (meer) wegens ziekte
ongeschikt is voor zijn arbeid.
Eiser heeft aangevoerd dat er per 5 maart 1997 sprake is
van toename van zijn beperkingen en dat deze toename, die
door hem nader is omschreven, voortkomt uit dezelfde
oorzaak als de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan reeds
uitkering wordt genoten. Hij doet een beroep op artikel 39a
van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Voorts stelt eiser dat het bestreden besluit onvoldoende
is gemotiveerd, omdat onvoldoende wordt ingegaan op zijn bezwaren
en omdat
het overgelegde rapport van psychologe F3.
onvoldoende wordt weerlegd. Ook stelt hij dat bet primaire
besluit niet binnen de wettelijke termijn is genomen en dat
hem pas na de mondelinge behandeling van zijn bezwaarschrift
afschriften van de medische kaart zijn toegezonden, zodat
hij geen gelegenheid heeft gehad daarop nog op adequate
wijze te reageren voordat op het bezwaar werd beslist.
Volgens eiser dient het bestredenbesluit daarom reeds op
grond van het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel te
worden vernietigd. Subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht
een neuroloog als deskundigete benoemen om onderzoek te doen
naar de oorzaak van zijn klachten .
De rechtbank overweegt als volgt:
In verband metzijn ziekmelding is eiser op 21 maart, 10 april
en 21 mei 1997 gezien door de verzekeringsarts. Deze arts
heeft eiser onderzocht en geconcludeerd dat geen sprake
is van toegenomen beperkingen.
In de bezwaarfase is eiser vervolgens op 16 september 1997
gezien door de bezwaar-verzekeringsarts G..
Ook deze arts heeft eiser lichamelijk onderzocht. Voorts heeft
de arts kennis genomen van in het dossier aanwezige
informatie van derden, waaronder informatie van reumatoloog
S. en psychiater E., alsmede van het door eiser in het kader
van zijn bezwaar overgelegde rapport van psychologe
F. van juli 1997. De bezwaar-verzekeringsarts heeft
haar conclusies neergelegd in een rapport van 22 september 1997.
Zij meent dat er voldoende gegevens voorhanden zijn om tot
een conclusie te komen en ziet geen aanleiding een specialist
in te schakelen voor verder onderzoek. Zij concludeert dat
eisers belastbaarheid ten opzichte van voor 5 maart 1997
onveranderd is; er is geen sprake van toegenomen beperkingen.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het
bestreden besluit een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek
ten grondslag ligt. Zij ziet geen aanleiding te twijfelen aan
de juistheid van de conclusies van dit medisch onderzoek.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts
het rapport van psychologe F3., waar het beroep van eiser met name op
is gebaseerd, mede in haar onderzoek heeft betrokken en afdoende
heeft gemotiveerd waarom zij ondanks dit rapport concludeert dat
er geen sprake is van toegenomen beperkingen.
Door eiser is geen medische informatie overgelegd of anderszins
aannemelijk gemaakt dat hij meer beperkt zou zijn dan door
verweerder in navolging van de bezwaar-verzekeringsarts
wordt aangenomen. In het beroepschrift is nog verwezen
naar een brief van reumatoloog S8. van 18 december
1997, maar dit betreft slechts een nadere uitleg van
informatie die zich reeds in eisers dossier bevond en al
in de beoordeling is betrokken.
Voorts is ter zitting gebleken dat eiser zich in verband
met de gestelde toename van zijn klachten ook niet onder
specialistische behandeling heeft gesteld.
Onder deze omstandigheden heeft de bezwaar-verzekeringsarts
in redelijkheid kunnen oordelen dat nader onderzoek door
een deskundige niet noodzakelijk was. De rechtbank ziet
thans evenmin reden voor een dergelijk onderzoek.
Verder is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel
dat het bestreden besluit, voldoende is gemotiveerd, nu
daarin wordt verwezen naar de voornoemde medische bevindingen.
Voor wat betreft de gestelde te late verzending van de
medische kaart overweegt de rechtbank dat eiser in de eerste
plaats de mogelijkheid heeft gehad deze voor de hoorzitting in
te zien. Voorts staat vast dat verzending op 17 september 1997
heeft plaatsgevonden, zodat er, gelet op de datum van het
bestreden besluit, ruimschoots de gelegenheid is geweest daarop
te reageren voordat dit besluit werd genomen. Ter zitting is
door eisers gemachtigde. bevestigd dat daartoe geen aanleiding
is gezien. Er valt reeds daarom niet in te zien dat deze gang
van zaken reden zou moeten opleveren voor vernietiging van het
bestreden besluit.
De gestelde overschrijding van de beslistermijn bij het nemen
van het primaire besluit kan daartoe evenmin leiden.
De conclusie luidt dat verweerder zich op goede gronden op het
standpunt heeft gesteld dat eiser met ingang van 26 mei 1997
niet (meer) wegens ziekte ongeschikt is voor zijn arbeid en
hem derhalve terecht per die datum verdere uitkering van
ziekengeld heeft geweigerd.
Het beroep is ongegrond.
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te M.,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 25 AUG. 1998
door mr.
L8., in tegenwoordigheid van mr.
S15., griffier.
Afschrift verzonden op: 25 AUG. 1998
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep,
U., binnen zes weken na dagtekening
van verzending van deze uitspraak.
Voor fotocopie conform, de griffier
Met onderstaande formulier werd de uitspraak van de Rechtbank
binnen het GAK van de ene afdeling naar de andere afdeling verstuurd.
Hierna ging ik in hoger beroep. Zie daarvoor de
correspondentie met de Centrale Raad van Beroep.
Laatste wijziging van deze bladzijde: oktober 2011