Eerste verzoek voor herziening
2002
Hieronder volgt het verzoek om mijn tweede en vierde beroepszaak
weer te openen, en te herzien. Er staat geen datum bij, maar de
datum is van 12 maart 2002.
VERZOEKSCHRIFT TOT HERZIENING
(art. 8:88 AWB)
Aan de rechtbank M., sector Bestuursrecht
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
D., wonende te ### aan de ###, te dezer
zake domicilie kiezende te ### aan de ### ten
kantore van de advocaat en
procureur mr P., die ten deze tot gemachtigde
wordt gesteld en als zodanig zal optreden
met het recht van substitutie en vervanging;
1. Bij onherroepelijk geworden uitspraak van Uw
College van
2 maart 1995, bij Uw College
geregistreerd onder de nummers AAW/WAO 93/732 en AAW/WAO 94/432,
zijn de beroepen van rekwestrant, hierna "D.", tegen de
besluiten van 23 oktober 1993 en 19 april 1994
van de Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging
ongegrond verklaard;
2. Een afschrift van deze uitspraak wordt
overgelegd
als productie 1;
3. D. verzoekt U door deze voornoemde uitspraak met
toepassing van art. 8:88 Awb te herzien;
4. Er is sprake van feiten dan wel omstandigheden
die hebben plaats gevonden voor de
uitspraak en die bij D. voor de uitspraak niet bekend
waren en redelijkerwijze ook niet
bekend konden zijn en die, waren zij eerder bij u
bekend geweest, tot een andere uitspraak
zouden hebben kunnen leiden;
5. Bij het bestreden besluit van het Bestuur der
nieuwe industriële bedrijfsvereniging d.d.
19 oktober 1999 is, met ingang van 1 oktober 1993, de door D.
toegekende uitkering
ingevolgde de AAW ingetrokken onder overweging dat
D. per die datum minder dan
25% arbeidsongeschikt in de zin van die wet was.
Voorts is bij dit besluit de D.
toegekende uitkering ingevolge de WAO herzien naar
een mate van arbeidsongeschiktheid
van 15-25%. Bij het bestreden besluit van het
Bestuur der Nieuwe Industriële
Bedrijfsvereniging d.d. 19 april 1994 is D. per juni 1994
onveranderd 15-25%
arbeidsongeschikt geacht. Dit besluit is afgegeven in
het kader van een herbeoordeling van
eiser ingevolge de wet terugdringing beroep op de
arbeidsongeschiktheidsregeling (TBA);
6. Deze besluiten zijn volgens de gedingstukken
gebaseerd op het standpunt van de nieuwe
industriële bedrijfsvereniging dat D. in staat zou
zijn tot het verrichten van zijn
werkzaamheden als programmeur gedurende zes uur per dag.
D. heeft aangevoerd dat
de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking
komen wegens motiveringsgebreken.
Voorts heeft D. zich op het standpunt gesteld
dat hij niet in staat is om langer dan halve
dagen de bedongen arbeid te verrichten;
7. De rechtbank heeft daarop advies gevraagd aan
deskundige S., orthopaedisch
chirurg te V.. S. heeft geconcludeerd dat bij het
orthopaedisch onderzoek niet
zodanige afwijkingen gevonden werden dat D. niet
in staat zou zijn zijn eigen werk van
programmeur gedurende zes uur per dag te verrichten.
S. heeft daarnaast overwogen dat
gezien de in de anamnese genoemde klachten die
D. naar voren heeft gebracht en de
moeilijke situatie waarin D. terecht is gekomen,
ter betere beoordeling van de
gezondheidstoestand aan een onderzoek door een
psychiater geïndiceerd zou zijn. De
rapportage van S. wordt overgelegd als
productie 2;
8. De rechtbank heeft vervolgens psychiater E.
aangesteld met de opdracht een
expertise te verrichten. E. heeft geconcludeerd
dat D. per 1 oktober 1993 resp.
1 juni 1994, medisch gezien, geschikt zou zijn voor
zijn eigen werk gedurende zes uur per dag.
De rechtbank heeft vervolgens gesteld geen aanleiding
te zien om te twijfelen aan de juistheid
van deze adviezen en heeft voorts geen neurologisch
onderzoek geïndiceerd geacht. Mede op
grond van de rapportage van E. heeft de rechtbank
de beroepen van D.
verworpen;
9. D. heeft een klacht tegen psychiater E.
ingediend. Het Centraal Tuchtcollege voor
de Gezondheidszorg heeft deze klacht gegrond
verklaard en heeft E., in verband met
het in 1994 uitgevoerde onderzoek, de maatregel van
waarschuwing opgelegd. Het Centraal
Tuchtcollege heeft de vraag ter beoordeling voorgelegd
gekregen of het op Uw verzoek op
26 oktober 1994 door E. uitgebrachte rapport,
voldoet aan de eisen die daaraan uit het
oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid
redelijkerwijs mochten worden gesteld. Het
Centraal Tuchtcollege stelt onder punt 7 dat E.
onder het kopje "Psychiatrische taxatie"
zijn bevindingen (door hem zelf ter zitting aangeduid
als "diagnostische overwegingen")
weergeeft, zonder dat duidelijk wordt aangegeven
aan welke stoornis D. lijdt. E.
heeft vervolgens, zonder aan te geven welke
beperkingen (op cognitief, affectief en
gedragsmatig gebied), uit die "diagnostische overwegingen"
voortvloeien en zonder duidelijk
aan te geven welke handicap dat oplevert,
geconcludeerd dat D. (medisch
psychiatrisch gezien op 1 oktober 1993 en 1 juni1994)
in staat wordt geacht zijn eigen werk
van programmeur gedurende zes uur per dag te
verrichten. Het Centraal Tuchtcollege heeft
geoordeeld dat E. met deze volstrekt ongemotiveerde
conclusie zich heeft begeven
buiten het terrein van zijn deskundigheid als
psychiater en het terrein van de sociaal
geneeskundige en/of arbeidskundige heeft betreden.
Tenslotte heeft het Centraal
Tuchtcollege geoordeeld dat de vraag naar
iemands arbeids(on)geschiktheid zich niet
deugdelijk laat beantwoorden indien niet eerst
duidelijk een stoornis en de daaruit
voortvloeiende beperkingen en handicaps zijn
vastgesteld. Het Centraal Tuchtcollege is dan
ook van oordeel (punt 9) dat het rapport van E.
niet voldoet aan de eisen die daaraan uit
het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid
redelijkerwijze mochten worden gesteld
zodat E. in strijd heeft gehandeld met het
belang van de individuele gezondheidszorg.
De uitspraak van het Centraal Tuchtcollege
wordt overgelegd als
productie 4;
10. De rechtbank heeft haar uitspraak voor een belangrijk
deel gebaseerd op de rapportage en de
conclusies van E.. De conclusies van E. blijken
volstrekt ongemotiveerd te zijn en
E. blijkt zich te hebben begeven buiten het terrein
van zijn deskundigheid als psychiater.
Voorts heeft E. een antwoord gegeven op de vraag
hoeveel uren D. dagelijks zou
kunnen werken terwijl hij niet heeft aangegeven
van welke stoornis sprake is en welke
handicaps en beperkingen daaruit voortvloeien.
E. heeft derhalve met het uitbrengen
van zijn rapport gehandeld in strijd met belang
van de individuele gezondheidszorg als
bedoeld in art. 47, eerste lid onder b, van de wet BIG;
11. Ware het bovenstaande bij de rechtbank
vóór de zitting bekend geweest, dan
had dit naar alle
waarschijnlijkheid geleid tot een andere uitspraak;
12. D. verzoekt uw College dan ook het onderzoek te
heropenen en alsnog de van de zijde
van D. ingestelde beroepen gegrond te verklaren;
13. D. behoudt zich het recht voor om nadere gronden
aan te vullen en nadere stukken in
te dienen;
REDENEN WAAROM:
D. zich tot uw College wendt met het verzoek
voormelde uitspraak te herzien in dier voege dat
de door D. ingestelde beroepen tegen de bestreden
beslissingen van 19 oktober 1993 en
19 april 1994 van het Bestuur der nieuwe
industriële bedrijfsvereniging, één en
ander zoals aangegeven
in de beslissing van 2 maart 1995, worden gegrond verklaard
of alsdan zodanig uitspraak te doen als
uw College in goede justitie zal vermenen te behoren,
met veroordeling van de meest gerede partij in
de kosten van deze procedure.
Gemachtigde
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
De heer P.
Datum 14 maart 2002
Ons kenmerk procedurenummer 02 / 127 AAWAO
casusnummer
Onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer,
Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw beroepschrift. Het beroep, dat wordt
behandeld door de sector bestuursrecht van de rechtbank is geregistreerd
onder bovengenoemd procedurenummer. Bij de behandeling van het daarmee
ingestelde beroep neemt de rechtbank de richtlijnen in acht die zijn
neergelegd in de Procesregeling bestuursrecht (Stcrt. 1999, 172).
Ik verzoek u goed nota te nemen van de belangrijke aanwijzingen die u als
bijlage bij deze brief aantreft.
U krijgt te zijner tijd bericht.
Op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens deel ik u hierbij mee, dat
uw persoonsgegevens, voor zover nodig, worden verwerkt in een
registratiesysteem.
Hoogachtend,
griffier
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
De heer P.
Datum 11 april 2002
Ons kenmerk procedurenummer 02 / 127 AAWAO
casusnummer
Onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer,
Met betrekking tot bovengenoemde beroepsprocedure zend ik u
een kopie van de op de procedure betrekking hebbende stukken,
die door verweerder zijn ingezonden. Tevens treft u hierbij
aan het door verweerder ingediende verweerschrift. Hiermee
is de administratieve voorbehandeling van de procedure afgesloten.
U krijgt zo spoedig mogelijk bericht over het verdere verloop
van de procedure.
Hoogachtend,
griffier
UWV g.
Regio Z.
Afd. Bezwaar en Beroep
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
Contactpersoon Dhr. Mr G.
Datum 9 april 2002
Uw brief van 14 maart 2002
Betreft: beroepszaak ten name van Dhr. D.
Edelachtbare vrouwe, heer,
Verwijzend naar het bij bovenvermeld schrijven aan ons in
afschrift toegezonden
beroepschrift zenden wij u hierbij in twee voud afschriften
van de stukken, als bedoeld in artikel
8:42 van de Algemene wet bestuursrecht.
Bijgaand treft u tevens het verweerschrift aan.
Indien uw Rechtbank nadere inlichtingen laat inwinnen
of een nader onderzoek laat instellen, stellen wij het op
prijs als u ons afschriften zendt van zowel de verstrekte
opdracht als van de uitgebrachte rapporten.
Dit geldt eveneens voor andere stukken, welke alsnog door
uw Rechtbank inzake de onderhavige
procedure worden ontvangen.
Als u nog vragen of opmerkingen hebt, kunt u contact met ons
opnemen. Het telefoonnummer
staat boven aan deze brief.
Wij verzoeken u uw correspondentie met betrekking tot deze
procedure te richten aan onze afdeling Bezwaar en Beroep.
Hoogachtend,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
UWV g.
Regio Z.
Afd. Bezwaar en Beroep
Rechtbank
Sector Bestuursrecht
Contactpersoon Dhr. mr G.
Datum -9 APR.2002
Uw kenmerk 02/127 AAWAO
Uw brief van 14 maart 2002
Met uw brief van bovenvermelde datum en kenmerk, zond u het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, gevestigd te A.,
hierna te noemen "ondergetekende", een afschrift van een
verzoek uw uitspraak d.d. 2 maart 1995 (reg.nrs. AAW/WAO 93/732
en AAW/WAO 94/432) onder toepassing van artikel 8.88 van de
Algemene wet bestuursrecht te herzien.
Met genoemde uitspraak werden de beroepen van de heer D.,
destijds wonende te ###, tegen besluiten van ondergetekende
van 19 oktober 1993 en 19 april 1994 ongegrond verklaard
onder meer op grond van een rapportage d.d. 26 oktober 1994
van E., psychiater, die door u als deskundige was ingeschakeld.
De heer D. heeft zijn verzoek uw uitspraak d.d. 2 maart 1995
onder toepassing van artikel 8.88 van de Algemene wet bestuursrecht
te herzien, gebaseerd op de beslissing van 4 december 2001 van
het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Volgens het
Centraal Tuchtcollege voldoet het rapport d.d. 26 oktober 1994
van psychiater E. niet aan de eisen die daaraan uit een
oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid redelijkerwijs
mogen worden gesteld.
Reeds op grond van ondervermelde overwegingen van formele aard
dient het verzoek naar de mening van ondergetekende te worden afgewezen.
In artikel 8.88 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat
de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden
uitspraak kan herzien op grond van feiten of omstandigheden, die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak
niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere
uitspraak zouden kunnen leiden.
Blijkens de Memorie van Toelichting dient de herzieningsbepaling
restrictief te worden toegepast. Zo zijn niet als feiten en omstandigheden
in de zin van artikel 8.88 te verstaan een vermeende onjuiste toepassing
van algemeen verbindende voorschriften of een rechtelijke waardering
van feiten en gegevens.
Voor herziening van een onherroepelijke rechtelijke uitspraak is
voorts niet voldoende dat blijkt van nieuwe feiten en omstandigheden.
Nodig is bovendien dat deze van dusdanige aard zijn dat zij ook tot een
andere uitspraak zouden hebben geleid, indien zij ten tijde van de
eerdere zitting bekend waren geweest (zie bijv. Afdeling voor de
geschillen van bestuur RvS 16 februari 1990, Administratiefrechtelijke
Beslissingen 1990,422).
Samengevat is ondergetekende van oordeel dat niet vaststaat dat kennis
van de beslissing van 4 december 2001 van het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg vóór uw uitspraak d.d. 2 maart 1995
tot een andere uitspraak zou hebben geleid.
Hoogachtend,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Inventarislijst stukken naar rechtbank
Inventarislijst behorende bij de stukken van beroepszaak:
Naam : Dhr. D.
1. Verklaring dd. 1 juli 1986.
2. Brief van van R. en H..
3. Getuigschrift.
4. Brief van R. dd. 20 juli 1992.
5. Brief aan R. dd. 30 september 1992.
6. Brief van R. dd.
19 november 1992.
7. Brief van dr. R. dd. 1 december 1992.
8. Vragenlijst dd. December 1992.
9. Rapportage algemeen dd.
16 december 1992.
10. Advies dd. 21 januari 1993.
11. Aangifteset aaw dd. 18 januari 1993.
12. Rapportage algemeen dd. 18 januari 1993.
13. Rapportage algemeen dd.
3 februari 1993.
14. Advies dd. Februari 1993.
15. Brief aan
GMD dd. 16 februari 1993.
16. BESLISSING dd. 18 februari 10993.
17. Klaagschrift dd. 22 februari 1993./Interne correspondentie 8 maart 1993
18. BESLISSING dd. 15 april 1993.
19. Beschikking dd. 26 april 1993.
20. Rapportage algemeen dd.
27 mei 1993.
21. Brief van R..
22. Brief van R. dd. 16 juli 1993.
23. Brief van klager dd. 9 augustus 1993.
24. Brief van dr. S. dd.
23 augustus 1993.
25. Rapportage algemeen dd. 2 september 1993.
26. Rapportage algemeen dd. 17 september 1993
27. Brief van
GMD dd. 24 september
28. --
29.
GMD advies dd. 15 oktober 1993.
30. BESLISSING dd. 19 oktober 1993.
31. Klaagschrift dd. 28 oktober 1993/Afschrift med.kaart/Brief aan Rechtbank dd. 10 november 1993.
32. Brief van dr. S. dd.
15 november 1993.
33. Brief van D. dd. 24 november 1993.
34. Brief van klager dd. 1 december 1993./Beslissing dd. 8 december 1993.
35. Rapportage algemeen dd. 14 december 1993./Klaagschrift dd. 17 december 1993.
36.
GMD advies dd. 6 januari 1994.
37. BESLISSING dd. 18 januari 1994.
38. Brief van klager dd. 26 januari 1994./Rapportage algemeen dd. 2 februari 1994.
39. Brief aan klager dd. 15 februari 1994./Brief aan Rechtbank dd. 21 februari 1994.
40. Brief aan klager dd. 22 februari 1994./Verweerschrift/Brief van klager/Brief van Rechtbank.
41. Advies dd. 29 maart 1994./Brief van klager dd. 8 april 1994.
42. BESLISSING dd. 19 april 1994./Brief van Rechtbank dd. 28 april 1994.
43. Brief aan Rechtbank dd. 4 mei 1994.
44. Verweerschrift./Brief van klager dd. 11 mei en 14 juni 1994./Opdracht deskundigenonderzoek.
45. Brief van dr. S. dd. 27 juni 1994.
46. Brief van klager dd. 11 juli 1994.
47. Brief van advocaat dd. 16 september 1994./Opdracht deskundigenonderzoek/Brief van dr,E.
48. Brief van huisartsenmaatschap dd. 6 december 1994.
49. Brief van advocaat dd. 23 december 1994.
50. Rapportage algemeen dd. 7 februari 1995.
51. Pleitnotities.
52.
GMD advies dd. 23 februari 1995.
53. Uitspraak dd. 2 maart 1995.
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
De heer P.
Datum 3 juni 2002
Ons kenmerk procedurenummer 02 / 127 AAWAO
casusnummer
Onderwerp het beroep van D.
Geachte heer,
Met betrekking tot het bovenvermelde beroep kan ik u omtrent de voortgang
van de procedure het volgende berichten.
Zoals het zich nu laat aanzien zal deze zaak op woensdag 21 augustus 2002 ter
zitting worden behandeld.
De uitnodigingen en eventuele oproepingen voor die zitting zullen tijdig (in
de regel vier tot zes weken voorafgaand aan de zitting) worden toegezonden.
Mocht de zaak onverhoopt niet ter zitting worden behandeld dan ontvangt u
daarvan eveneens tijdig bericht.
Hoogachtend,
griffier
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
PER TELEFAX: ###
M., 11 juli 2002
Uw ref. 02-127 AAWAO
Van mr. P.
Edelachtbare Heer, Vrouwe,
In aansluiting op uw brief van 3 juni jl. het volgende.
In uw brief heeft u aangegeven dat, naar het zich op dat moment liet
aanzien, de zaak op 21 augustus a.s. ter zitting zou worden behandeld.
In verband met de voorbereiding van deze kwestie aan de zijde van
ondergetekende en cliënt welke geruime tijd in beslag neemt
en de komende vakantie aan de zijde van ondergetekende, moge ik u
verzoeken de zitting, indien mogelijk, te verplaatsen naar september.
Mijn verhinderdata in september zijn:
September: 13, 20, 27
Gaarne spoedig vernemende.
Met de meeste hoogachting,
Uw dv.,
P.
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
De heer P.
Datum 11 juli 2002
Ons kenmerk procedurenummer 02 / 127 AAWAO
casusnummer
Onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer,
Naar aanleiding van uw fax van 11 juli 2002 bericht ik u, dat de rechtbank
bovengenoemde procedure thans voorlopig heeft ingepland op de zitting van
woensdag 18 september 2002. Zodra deze datum definitief is, zal ik u daarvan
in kennis stellen.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
griffier
Als voorbereiding op de zitting schreef ik een
brief
om wat duidelijkheid te krijgen over de term "mogelijk passief agressief".
En vervolgens nog een
brief aan klinisch psycholoog
drs. K7..
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
AANTEKENEN
De heer P.
Datum 22 augustus 2002
Ons kenmerk procedurenummer 02 / 127 AAWAO
Onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer,
Hierbij deel ik u mede dat het beroep zal worden behandeld ter zitting
van de rechtbank (enkelvoudige kamer) op woensdag 18 september 2002,
om 10.20 uur te M., ###. De behandeling zal geschieden door een
enkelvoudige kamer, waarin zitting heeft mr. ### .
Ik nodig u uit daarbij aanwezig te zijn. U bent niet verplicht om ter
zitting te verschijnen, tenzij u naast deze uitnodiging een oproeping
ontvangt
U kunt getuigen en deskundigen ter zitting meebrengen of hen bij
aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen om ter zitting te
verschijnen. U dient daarvan uiterlijk een week voor de dag van de zitting
aan de rechtbank en aan de andere partijen mededeling te doen, met vermelding
van namen en woonplaatsen. Aan de door u opgeroepen of meegebrachte getuigen
en deskundigen bent u een vergoeding wegens reis- en verblijfkosten en
tijdverzuim verschuldigd, die na de zitting op uw verzoek ter griffie wordt
vastgesteld.
U kunt tot tien dagen voor de zitting nadere stukken bij de rechtbank
indienen.
Hoogachtend,
griffier
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
M., 5 september 2002
Uw ref. 02-127 AAWAO
Van mr. P.
Edelachtbare Heer, Vrouwe,
Bijgaand doe ik u toekomen in tweevoud aanvullende gronden,
één en ander ter voorbereiding op de zitting
van 18 september a.s.
Met de meeste hoogachting, Uw dv.,
P.
VERZOEKSCHRIFT TOT HERZIENING (nadere gronden)
Aan de rechtbank M., sector Bestuursrecht
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
D., wonende te ### aan de ###, te dezer zake domicilie kiezende
te M. aan de ### ten kantore van de advocaat en procureur mr P., die
ten deze tot gemachtigde wordt gesteld en als zodanig zal optreden
met het recht van substitutie en vervanging;
1. In aanvulling op het verzoekschrift tot herziening
d.d. 12 maart 2002 worden de gronden hierna verder aangevuld.
Voorts wordt een reactie gegeven op het verweerschrift van verweerder,
hierna "
het UWV";
2. Verzoeker, hierna "
D.", kampt met forse
pijnklachten. Deze klachten hebben betrekking op pijn in de nek,
zeer frequente hoofdpijn en ernstige vermoeidheid. Zijn beperkingen
hebben ertoe geleid dat het gebruik van spieren in de afgelopen jaren
steeds meer beperkt is. D. heeft zeer frequent hoofdpijn en last van
duizeligheid en is zeer vermoeid. D. ligt globaal 16 uur per dag op bed
en dient globaal 9 uur per dag te slapen. Ook rust hij 1 a 2 uur 's ochtends
en s' avonds 1 uur. 's Middags rust D. gemiddeld 3 uur. Indien hij zich hier
niet aan houdt, is het voor D. niet mogelijk om ook maar enigszins te
functioneren. Er is voorts sprake van forse bewegingsbeperkingen van de
wervelkolom. Hij ondervindt hinder aan beperkingen aan de nekwervels
C2-C3 en heeft dientengevolge last van verkramping van spieren in de nek.
Een beschrijving van de klachten van D. wordt gegeven in het relaas
dat D. heeft geschreven op 20 november 1998 en dat wordt bijgevoegd
als
productie 1;
3. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van D. is per 1 oktober 1993
vastgesteld op 15-25%. Deze beslissing is gebaseerd op de rapportage van
27 mei 1993 van G.-verzekeringsdeskundige P.. De verzekeringsgeneeskundige
kon geen ziekte of gebrek vinden die zou rechtvaardigen dat D. halve dagen
bij zijn toenmalige
werkgever, C., zou werken. De verzekeringsgeneeskundige
heeft in zijn rapportage van
27 mei 1993 feitelijk onbeargumenteerd aangegeven
dat D. na afloop van de zomervakantie van 1993, 6 uur zou dienen te gaan
werken bij C.. Voorts is D. bij beslissing van 2 september 1993 geschikt
geacht voor 6 uur eigen werk waarop arbeidsdeskundige O. op basis hiervan
het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft vastgesteld op 22,2%, uitgaande
van 6 uur arbeid per dag bij een 36-urige werkweek;
4. De rapportage van P. van
27 mei 1993 is door het UWV overgelegd
als productie 20;
5. Als productie 25 heeft het UWV een rapportage van P. overgelegd
waarbij hij concludeert dat sprake zou zijn van "moeheid e.c.i."
waarbij eveneens een goede prognose op herstel zou bestaan;
6. De visie van P. is met name gebaseerd op brief van het R.
van
19 november 1992 (productie 6 bij stukken UWV). In deze brief staat
aangegeven dat de conclusie van klinisch psycholoog drs. K7. is dat D.
zou leiden aan een somatisatiestoornis waarbij de persoonlijkheid
beschreven wordt als "passief-agressief en ontwijkend".
In deze brief is verzuimd te vermelden dat het gaat om
een mogelijke conclusie. Uit het verslag van het psychologisch onderzoek
van het R. blijkt namelijk dat sprake is van een mogelijke conclusie.
Als
productie 2 wordt overgelegd een brief van de klachtencommissie E. d.d.
6 juni 2002 waarin wordt gesteld "Het zou zorgvuldiger zijn
geweest als in de brief van het G. ook gesproken zou worden over
"een mogelijke conclusie" in plaats van "onze conclusie",
te meer nu uit de brief niet blijkt dat de conclusie anders zou moeten
luiden". Als
productie 3 wordt overgelegd een brief van
het UWV d.d. 13 september 1999 waarin wordt aangegeven dat ter onrechte
is uitgegaan van de conclusie van K., zoals geformuleerd in de brief van
19 november 1992. Uit het onderzoek dat heeft plaats gevonden van de zijde
van het R. vloeit namelijk voort dat uit de onderzoeksresultaten absoluut
niet geconcludeerd zou kunnen worden dat sprake zou zijn van een
somatisatiestoornis. Verzekeringsgeneeskundige P. heeft zich derhalve ten
onrechte gebaseerd op een verkeerde conclusie van het R.. Verder heeft P.
ten onrechte onbeargumenteerd de conclusie van S., reumatoloog te V.,
ter zijde geschoven dat sprake is van een mechanisch functionele stoornis
en dat sprake is van een niet goede lichaamshouding met een scoliose in de rug
en bovendien een versterkt thoracale kyfose, hetgeen leidt tot pijnklachten
met spierpijn en blokkeringen in de rug (de brief van S. dienaangaande
is overgelegd door het UWV als productie 32);
7. Ten gevolge van het hanteren van een verkeerde versie van de
rapportage van het R. en een onjuiste interpretatie van de bevindingen
van S., is het UWV, en met name verzekeringsgeneeskundige P., tot
de conclusie gekomen dat sprake zou zijn van overwegend psychische of
psychiatrische componenten in het ziektebeeld van D.;
8. Ook de orthopedisch chirurg, welke destijds door de rechtbank is
aangesteld (S.), heeft ten onrechte gesteld dat de lichamelijke afwijkingen
van D. niet de oorzaak zouden zijn van zijn klachten. Wel heeft S. in de
rechtbank, waarschijnlijk mede geënt op de medische stukken welke
zich bevonden in het dossier van het UWV, zich op het standpunt gesteld
dat een aanvullend psychiatrisch onderzoek geïndiceerd zou zijn;
9. De rechtbank heeft vervolgens psychiater E. de opdracht gegeven
een deskundigenonderzoek te laten plaats vinden ten aanzien van D.. E. heeft
gerapporteerd op 26 oktober 1994. Met zijn conclusie dat hij D., medisch
psychiatrisch gezien, in staat achtte om op 1 oktober 1993 en op 1 juni 1994
als programmeur gedurende 6 uur per dag zijn eigen werk te verrichten, heeft
hij de plank volledig mis geslagen. Bij beslissing van 4 december 2001
van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg is gebleken dat E.
geen gebruik heeft gemaakt van één van de diagnostische systemen
als DSM IV (in 1994 DSM-III-R) of ICD-10 (in 1994 ICD-9) die reeds ten tijde
van het uitbrengen van het rapport van E. wereldwijd aanvaard en toegepast
werden bij de beantwoording van vragen als die welke in dit geval aan de
arts zijn gesteld. Voorts heeft het Centraal College vastgesteld dat E.
onder het kopje "psychiatrische taxatie" zijn bevindingen
heeft weergegeven zonder daarbij kort aan te geven aan welke stoornis
D. zou leiden. Vervolgens heeft E., zonder aan te geven welke beperkingen
uit de diagnostische overwegingen zouden voortvloeien en zonder duidelijk
aan te geven welke handicap dat zou opleveren, geconcludeerd dat D.
"medisch psychiatrisch gezien op 1 oktober 1993 en 1 juni 1994
in staat zou worden geacht zijn eigen werk van programmeur gedurende
6 uur per dag te verrichten";
10. Het Centraal Tuchtcollege heeft aangegeven dat met deze laatste
volstrekt ongemotiveerde conclusie de arts zich heeft begeven buiten het
terrein van zijn deskundigheid
als psychiater en dat hij het terrein van een sociaal geneeskundige
en/of een arbeids-deskundige heeft betreden. Bovendien, zo heeft het
Centraal Tuchtcollege geoordeeld, laat de vraag naar iemand zijn
arbeidsongeschiktheid zich niet duidelijk beantwoorden indien niet eerst
duidelijk een stoornis en de daaruit voortvloeiende beperkingen en handicaps
zijn vastgesteld. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het gevraagde
rapport niet voldoet aan de eisen die daaraan uit een oogpunt van
vakkundigheid en zorgvuldigheid redelijkerwijze mogen worden gesteld zodat
E. heeft gehandeld in strijd met het belang van de individuele gezondheidszorg
als bedoeld in art. 47, eerste lid onder b van de wet BIG. Vervolgens heeft
het Centraal Tuchtcollege E. de maatregel van waarschuwing opgelegd, welke
eveneens is gepubliceerd in de Staatscourant en in het tijdschrift voor
gezondheidsrecht;
11. De rechtbank heeft met betrekking tot het rapport van E.
overwogen:
"Laatstgenoemde deskundige is blijkens zijn, na onderzoek
van eiser uitgebrachte advies van 26 oktober 1994, van mening dat eiser per
1 oktober 1993 resp. 1 juni 1994 medisch gezien geschikt is voor zijn eigen
werk gedurende 6 uur per dag. Deze deskundige achtte nader onderzoek door
een neuroloog, waar eiser op heeft aangedrongen, niet direct nodig. De rechtbank
ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van voormelde adviezen en
heeft ook in de overige gedingstukken geen concrete aanknopingspunten kunnen
vinden die een nader neurologisch onderzoek zouden kunnen rechtvaardigen....
Gezien het vorenstaande moet eiser per 1 oktober 1993 resp. 1 juni 1994 in
staat geacht worden zijn eigen werk te verrichten gedurende 6 uur per dag
en daarmee een dienovereenkomstig gedeelte van zijn normale loon te
verdienen";,
12. Ware de rechtbank ermee bekend geweest dat aan het
deskundigenrapport van E. geen waarde zou kunnen worden toegekend,
dan kan er vanuit worden gegaan dat de rechtbank tot een ander oordeel
zou zijn gekomen. Op psychiatrisch gebied zou namelijk wellicht een geheel
andere conclusie moeten worden getrokken terwijl een andere psychiater
wellicht eveneens tot de conclusie zou zijn gekomen dat een nader
neurologisch onderzoek geïndiceerd zou zijn geweest;
13. Ingevolge art. 8:88 van de algemene wet Bestuursrecht (AWB)
kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de rechtbank alleen op
verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en
omstandigheden die: a) hebben plaats gevonden vóór
die uitspraak; b) bij de indiening van het verzoekschrift vóór
de uitspraak niet bekend waren
en redelijkerwijze niet bekend konden zijn en c) ware zij bij de rechtbank
eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden;
14. Vaststaat dat de rapportage van E. is uitgevoerd
vóór de uitspraak van de rechtbank. Daarnaast staat vast
dat D. vóór de datum van de uitspraak er niet ermee bekend
was dat de wijze waarop E. het onderzoek had verricht, volstrekt niet aan
de redelijke eisen die men daaraan zou mogen stellen, voldeed en dat de
rechtbank aan het onderzoek van E. ook geen conclusies zou kunnen verbinden.
Voorts is aannemelijk dat de rechtbank, ware zij op de hoogte geweest van de
kwalificatie welke gegeven had kunnen worden aan de rapportage van E.,
tot een andere uitspraak zou hebben kunnen komen. De uitspraak van de
rechtbank is namelijk met name geënt op het deskundigenrapport van E.;
15. In tegenstelling tot hetgeen het UWV stelt, is D. niet de
visie toegedaan dat
herziening noodzakelijk is omdat sprake is van een onjuiste toepassing
van algemeen verbindende voorschriften of een rechtelijke waardering van
feiten of gegevens. Voorts is feitelijk eveneens geen sprake van nieuwe
feiten of omstandigheden. Er is sprake van een rapportage aan de hand waarvan
de rechtbank tot een bepaalde uitspraak is gekomen, welke rapportage feitelijk
gezien onjuist is en waar geen waarde aan had dienen te worden toegekend.
Indien de rechtbank daarvan op de hoogte was geweest ten tijde van het
nemen van de beslissing, dan was zij naar alle waarschijnlijkheid tot een
andere uitspraak gekomen dan wel had aanvullend onderzoek plaats gevonden.
De uitspraak van de rechtbank komt derhalve voor herziening in aanmerking;
16. Het is voor D. essentieel dat de onderhavige uitspraak wordt
herzien omdat deze uitspraak mede ten grondslag is gelegd aan latere
beslissingen van het UWV. Bij latere beoordelingen van D., zoals in het
kader van de Ziektewet en herbeoordelingen in het kader van de WAO, is
steeds teruggegrepen naar het rapport van E. en de onderhavige uitspraak.
De Uitvoeringsinstelling stelt zich nog steeds op het standpunt dat sprake
is van een arbeidsongeschiktheid van D. van 15-25%;
17. De gezondheidssituatie van D. is de afgelopen jaren alleen
maar slechter geworden. Op dit moment woont hij niet meer zelfstandig
maar bij zijn moeder in ###. Dit omdat het voor hem niet meer mogelijk
is om zelfstandig, thuis, te functioneren. Van enige betaalde arbeid is
geen sprake meer. Het grootste gedeelte van de
dag ligt D. op bed. D. wordt gedomineerd door pijn en moeheid.
Desalniettemin wordt nog steeds van de zijde van de Uitvoeringsinstelling
gesteld dat D. 6 uur per dag in zijn eigen werk zou kunnen functioneren.
Deze stellingname, en wellicht zelfs voornamelijk gebaseerd op het oordeel
van E., is volstrekt irreëel;
18. Op dit moment is sprake van een beroepsprocedure bij de
Centrale Raad van Beroep waarvan de behandeling zal plaats vinden op
18 oktober a.s. Inzet van deze procedure is eveneens het
arbeidsongeschiktheidspercentage van D.. In de loop der jaren is gebleken
dat nimmer betreffende D. een correcte procedure is gevolgd betreffende
het vaststellen van zijn arbeidsongeschiktheid. Er is nooit een
belastbaarheidspatroon opgesteld noch een persoonsprofiel. Het
FIS is
derhalve nimmer met betrekking tot D. toegepast. Voorts is feitelijk
ook nooit de maatman van D. bepaald. De stelling dat D. 6 uur per dag
in zijn eigen werk zou kunnen functioneren is louter gebaseerd op een
slag in de lucht van verzekeringsgeneeskundige P., die zijn visie
nimmer rationeel heeft beargumenteerd;
19. Een afschrift van de processtukken welke zijn geproduceerd
in de beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep, worden overgelegd
als
productie 4;
20. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het aantoonbaar
onjuiste deskundigenrapport van E., mede gezien het ontbreken van een
basis aan de rapportage van de Uitvoeringsinstelling en de feitelijke
medische situatie van D., aanleiding zijn om de uitspraak van uw rechtbank
d.d. 2 maart 1995 te herzien en alsnog de beroepen van D. gegrond te verklaren;
REDENEN WAAROM:
D. zich wendt tot uw College met het verzoek de uitspraak van
2 maart 1995 te herzien in dier voege dat het door D. ingestelde beroep
tegen de bestreden beslissing van 19 oktober 1993 en 19 april 1994 van
het bestuur der Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging, één
en ander zoals aangegeven in de beslissing van 2 maart 1995, gegrond
worden verklaard of alsdan zodanig uitspraak te doen als uw College
in goede justitie zal vernemen te behoren, met veroordeling van de meeste
gerede in de kosten van deze procedure.
Gemachtigde
In de brief hierboven staat bij punt 5 dat de verzekeringsarts
schreef over "moeheid e.c.i.".
Dat "e.c.i." staat voor "e causa ignota", dat betekent "met onbekende oorzaak".
In de brief hierboven wordt bij punt 6 een brief van een
klachtencommissie van 6 juni 2002 genoemd, maar het
jaartal moet 2001 zijn.
Aan de bovenstaande brief aan de rechtbank werden de volgende dag nog wat extra
papieren als aanvulling toegevoegd.
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
Zittingsdatum: 18 september 2002
Rolnummer: 02-127 AAWAO
AKTE OVERLEGGING PRODUCTIES
Inzake:
D., wonende te ###,
- verzoeker -
Gemachtigde: mr P.
Contra:
UWV G., gevestigd te G.;
-verweerder -
Gemachtigde: -
Eiser vraagt eerbiedig akte:
5. Uitspraak College van Toezicht d.d. 4 september 2002
6. Inleidend klaagschrift D. d.d. 3 januari 2002
7. Verweerschrift drs. K7. d.d. 9 maart 2002
8. Aanvullende reactie D. d.d. 5 april 2002
9. Eigen notities D. n.a.v. uitslag R. d.d. 23 november 2001
10. Uitwerking handgeschreven reactie d.d. 2 februari 1994 van verzekeringsgeneeskundige P.
WAARVAN AKTE!
Gemachtigde
P.
Bij bovenstaande bijlagen werd per ongeluk een
brief van mij aan mijn advocaat
meegestuurd.
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
De heer P.
Datum 13 september 2002
Ons kenmerk procedurenummer 02 / 127 AAWAO
Bijlage(n)
Onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer,
Hierbij deel ik u mede dat vanwege ziekte van de behandelend rechter
en de onmogelijkheid hem te vervangen de mondelinge behandeling van
bovenvermeld beroep ter zitting van woensdag 18 september a.s. om 10.20
uur is verdaagd naar een nader te bepalen datum.
Het spijt mij deze beslissing te moeten nemen en zal u binnenkort
nadere informatie verstrekken betreffende een nieuwe zittingsdatum,
Ik vertrouw erop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
griffier
Middels onderstaande brief werden nog enkele rekeningen van een
aangepaste huiskamerstoel,
en een aangepaste autostoel aan de stukken toegevoegd.
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
1 oktober 2002
Uw ref. 02-127 AAWAO
Geachte Heer, Vrouwe,
Bijgaand treft u enige aanvullende stukken.
Met de meeste hoogachting,
Uw dv.,
P.
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
AANTEKENEN
De heer P.
Datum 5 november 2002
Ons kenmerk procedurenummer 02 / 127 AAWAO
Onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer,
Hierbij deel ik u mede dat het beroep zal worden behandeld ter zitting
van de rechtbank (enkelvoudige kamer) op woensdag 11 december 2002,
om 12.30 uur te M., ###. De behandeling zal geschieden door een
enkelvoudige kamer, waarin zitting heeft mr. ### .
Ik nodig u uit daarbij aanwezig te zijn. U bent niet verplicht om
ter zitting te verschijnen, tenzij u naast deze uitnodiging
een oproeping ontvangt.
U kunt getuigen en deskundigen ter zitting meebrengen of hen bij
aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen om ter zitting
te verschijnen. U dient daarvan uiterlijk een week voor de dag van
de zitting aan de rechtbank en aan de andere partijen mededeling
te doen, met vermelding van namen en woonplaatsen. Aan de door u
opgeroepen of meegebrachte getuigen en deskundigen bent u een
vergoeding wegens reis- en verblijfkosten en tijdverzuim verschuldigd,
die na de zitting op uw verzoek ter griffie wordt vastgesteld.
U kunt tot tien dagen voor de zitting nadere stukken bij de
rechtbank indienen.
Hoogachtend,
griffier
Hieronder volgt de pleitnota:
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
Zittingsdatum: 11 december 2002
Rolnummer: 02-127 AAWAO
PLEITNOTA
Inzake:
D., wonende te ###,
- verzoeker -
Gemachtigde: mr P.
Contra:
UWV G., gevestigd te G.;
- verweerder -
Gemachtigde: -
1. D. ervaart vanaf zijn kindertijd soms rugklachten.
Vanwege deze rugklachten en een probleem met de beweeglijkheid
van de rug, werd D. behandeld dooreen fysiotherapeut op 12-jarige
leeftijd;
2. In 1991 kreeg D. vanwege rugklachten fysiotherapie en
kreeg oefeningen die hij meerdere keren per dag deed. Daarbij werd
zijn nek sterk belast. In 1992 werden de klachten, zoals een zere rug
en nek, duizeligheid, vermoeidheid, hoofdpijn etc. dusdanig dat D.
niet meer in staat was om zijn werk te doen. Hij is toen doorverwezen
naar het R.. Zoals uit het onderzoek door het R. als bij een psycholoog,
welke D. in de arm heeft genomen, bleek dat geen sprake was van een
psychische oorzaak. De klachten van D. leiden er soms wel toe dat hij
er moeite mee had adequaat te reageren op vragen doch dit had een
fysieke oorzaak;
3. Het R. heeft een brief verzonden aan de verzekeringsgeneeskundige
op
19 november 1992 waarin ten onrechte vermeld staat dat D. zou leiden aan
een somatisatiestoornis waarbij zijn persoonlijkheid zou kunnen worden
beschreven als passief-agressief en ontwijkend. Aangezien echter geen oorzaak
kon worden gevonden voor de klachten van D., was het echter de bedoeling van de
klinisch psycholoog K7. geweest om aan te geven dat dit een mogelijke conclusie
zou zijn. K. heeft geweigerd om later alsnog de tekst van de brief aan te passen
en deze in overeenstemming te brengen met het opgemaakte verslag. Dienaangaande
heeft D. een klacht ingediend bij het College van Toezicht die bij uitspraak
van 4 september 2002 de klacht gegrond heeft verklaard op dit punt;
4. Desalniettemin heeft G.-verzekeringsgeneeskundige P. zich mede
gebaseerd op de brief van het R.. Zoals reeds in de nadere gronden staat
aangegeven heeft de verzekeringsgeneeskundige in zijn rapportage van
27 mei 1993 onbeargumenteerd geconcludeerd dat D. medio 1993 zes uur
arbeid zou dienen te gaan verrichten bij C. te M.. Op 2 september 1993 is
D. geschikt geacht voor zes uur eigen werk waarop het
arbeidsongeschiktheidspercentage van D. is vastgesteld op 22,2%, uitgaande van
zes uur arbeid per dag bij een 36-urige werkweek;
5. Mede gezien het feit dat verzekeringsgeneeskundige P. zich ten
onrechte heeft gebaseerd op een verkeerde conclusie van het R. en P. een medische
conclusie van reumatoloog S8. verkeerd heeft geïnterpreteerd terwijl het UWV
voorts niet de juiste wettelijke weg heeft bewandeld conform het schattingsbesluit
om te komen tot een juiste vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van D., is
hiermee een basis gevormd voor een reeks van verkeerde beslissingen gedurende
de daarop volgende jaren;
6. In de rechtbankprocedure is door de rechtbank psychiater E. verzocht
een deskundigenonderzoek te laten verrichten ten aanzien van D.. E. heeft in zijn
rapportage van 26 oktober 1994 geconcludeerd dat D., medisch psychiatrisch gezien,
in staat zou dienen te worden geacht om op 1 oktober 1993 en op 1 juni 1994 als
programmeur gedurende zes uur per dag zijn eigen werk te verrichten. Het Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg heeft bij beslissing van 4 december 2001 geoordeeld dat E.
dienaangaande klachtwaardig heeft gehandeld, dat hij geen gebruik gemaakt heeft
van de gebruikelijke diagnostische systemen en dat E. D. psychiatrisch heeft
getaxeerd, zonder aan te geven aan welke stoornis D. zou leiden. Ook de conclusie
dat D. in staat zou moeten worden geacht om zes uur per dag zijn arbeid te verrichten,
acht het Centraal College volstrekt ongemotiveerd nu E. zich daarmee heeft begeven
buiten het terrein van zijn deskundigheid als psychiater;
7. Nu de rechtbank zich voornamelijk heeft gebaseerd op het rapport van E.
met betrekking tot het antwoord op de vraag of, en zo ja in welke mate, D.
arbeidsongeschikt is, heeft D. het onderhavige herzieningsverzoek ingediend;
8. Ware de rechtbank ermee bekend geweest dat aan het deskundigenrapport
van E. geen waarde zou kunnen worden toegekend, dan kan ervan uit worden gegaan
dat de rechtbank tot een ander oordeel zou zijn gekomen. Naar alle waarschijnlijkheid
was dit oordeel dan geweest dat D. volledig arbeidsongeschikt zou zijn dan wel dat
aanvullend nader onderzoek noodzakelijk zou zijn;
9. De rapportage van E. is gedateerd van vóór de uitspraak
van de rechtbank terwijl D. vóór datum van de uitspraak er niet
mee bekend was dat de wijze waarop E. onderzoek had verricht volstrekt
niet aan de redelijke eisen, die men daaraan zou mogen stellen, voldeed en dat
de rechtbank aan het onderzoek van E. ook geen andere conclusies zou kunnen
verbinden. De uitspraak van de rechtbank komt dan ook, mede gezien de geconstateerde
feiten, voor herziening in aanmerking;
10. Voor D. is het essentieel dat de onderhavige uitspraak wordt herzien
omdat deze uitspraak ten grondslag is gelegd aan vele latere beslissingen van
het UWV. Feitelijk wordt D. in de gehele periode na 1993 steeds geconfronteerd
door het UWV en gerechtelijke instanties, met het rapport van E., aan welk rapport,
zoals is gebleken, geen waarde kan worden toegekend;
11. Voor D. is het van zeer groot belang dat de uitspraak van de rechtbank
wordt herzien omdat mede het rapport van E. en de daarop volgende uitspraken,
een stigmatiserende uitwerking op D. hebben gehad. Terwijl zijn gezondheidssituatie
de afgelopen jaren verder is verslechterd en D. inmiddels in het geheel niet meer
kan functioneren in het arbeidsproces en D. weer bij zijn moeder moet wonen, heeft
hij zijn gevecht voortgezet tegen het UWV. Dit om eindelijk te komen tot een
juiste beoordeling van zijn klachten en D. recht wordt gedaan. Uw uitspraak in deze
is dienaangaande van essentieel belang.
Ik dank u voor uw aandacht.
Bij de zitting was ik er zelf ook bij. De rechter vroeg toen of het wel tot
een andere uitspraak had geleid, indien het psychiatrisch rapport niet meegewogen
zou zijn. In zijn uitspraak gaat hij ervan uit, dat het niet zo is, en daarom wordt het
verzoek voor herziening afgewezen.
Tijdens de zitting maakte de rechter een aantal opmerkingen, die ik alleen kan
verklaren, als hij dit dossier op Internet heeft gelezen. Ik weet dat niet
zeker, maar mijn vermoeden is sterk genoeg om het hier te vermelden.
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
AANTEKENEN
De heer P.
Datum 23 december 2002
Ons kenmerk procedurenummer 02 / 127 AAWAO
Onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer,
Hierbij bericht ik u dat de rechtbank in bovenvermelde
beroepsprocedure uitspraak heeft gedaan.
Een kopie van de uitspraak treft u hierbij aan.
Indien hoger beroep tegen deze uitspraak openstaat,
dan wordt dit onderaan de uitspraak vermeld.
Ik vertrouw erop u hiermee van dienst te zijn geweest.
Hoogachtend,
griffier
RECHTBANK M.
ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT
Reg.nr.: Awb 02/127
Uitspraak op een verzoek ex artikel 8:88 van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
D., wonende te ###, verzoeker, gemachtigde: mr. P., advocaat te ###,
1. Procesverloop.
Bij uitspraak van 2 maart 1995 heeft de rechtbank de beroepen van
verzoeker tegen de besluiten van
het bestuur der Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging
(thans: De Raad van bestuur van
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV G.))
van 19 oktober 1993 (AAW/WAO 93/732) en
19 april 1994 (AAW/WAO 94/432) ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld,
zodat genoemde uitspraak na het verstrijken van de
daarvoor geldende termijn onherroepelijk is geworden.
Bij verzoekschrift van 12 maart 2002 heeft verzoeker om
herziening van de uitspraak van 2 maart 1995 verzocht.
Het verzoekschrift is op 11 december 2002 behandeld ter zitting.
Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn
gemachtigde. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen heeft zich laten vertegenwoordigen
door zijn gemachtigde L..
2. Overwegingen.
Ingevolge artikel 8:88 van de Awb kan de rechtbank op verzoek
van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien
op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór
de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs
niet bekend konden zijn en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest,
tot een andere uitspraak zouden hebben
kunnen leiden.
Ingevolge het tweede lid van genoemde bepaling zijn hoofdstuk 6
en de titels 8.2 en 8.3 van de Awb van overeenkomstige toepassing
voor zover nodig.
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift aangevoerd dat de rechtbank
zijn uitspraak voor een belangrijk deel heeft gebaseerd
op de bevindingen van de psychiater E., die door de rechtbank
als deskundige was benoemd. E. heeft in zijn rapportage van
26 oktober 1994 geconcludeerd dat verzoeker,
medisch psychiatrisch gezien, in staat moet worden geacht om op
1 oktober 1993 en op 1 juni 1994 als programmeur gedurende zes uur
per dag zijn eigen werk te verrichten. Verzoeker heeft een klacht
tegen E. ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege. In het daarna
door verzoeker ingestelde beroep heeft het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg (hierna: het College) bij uitspraak van
4 december 2001 geconcludeerd dat het voornoemde rapport niet
voldoet aan de eisen die daaraan uit het oogpunt van vakkundigheid
en zorgvuldigheid redelijkerwijze mochten worden gesteld. E. heeft
geen gebruik gemaakt van de gebruikelijke diagnostische systemen
en heeft verzoeker psychiatrisch gediagnostiseerd zonder
duidelijk aan te geven aan welke stoornis verzoeker lijdt.
Met zijn conclusie dat verzoeker in staat moet worden geacht
zijn eigen werk van programmeur gedurende zes uur per dag te
verrichten heeft E. zich volgens het College begeven buiten
het terrein van zijn deskundigheid als psychiater en
het terrein van de sociaal geneeskundige en/of arbeidskundige
betreden. Het College heeft E. de maatregel van waarschuwing
opgelegd.
Indien het bovenstaande bij de rechtbank vóór
de zitting bekend was geweest, had dit volgens verzoeker
naar alle waarschijnlijkheid geleid tot een ander uitspraak.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft in het kader van het vooronderzoek, dat
heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd,
de psychiater E. als deskundige benoemd. De rechtbank heeft E.
gevraagd antwoord te geven op de volgende vraag: 'Acht U eiser
- medisch gezien - op 1 oktober 1993 en 1 juni 1994 in staat
zijn eigen werk van programmeur gedurende zes uur per dag te
verrichten?'. Het College is onder meer tot de conclusie gekomen
dat E. door beantwoording van deze vraag, zich heeft begeven
buiten het terrein van zijn deskundigheid als psychiater.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het College de klacht
van verzoeker heeft beoordeeld in het kader van de belangen
van de individuele gezondheidszorg. De rechterlijke beoordeling
van een beroep inzake de medische kant van een AAW/WAO-schatting
heeft evenwel een ander toetsingskader, waarbinnen de vraag naar
de medisch-psychiatrische beperkingen voor arbeid naar
het oordeel van de rechtbank door een medisch deskundige
zeer wel kan worden beantwoord. Het is naar het oordeel van
de rechtbank dan ook de vraag of het door E. in het kader
van de beoordeling van arbeidsongeschiktheid uitgebrachte rapport
aan dezelfde eisen moet voldoen als een rapport dat
wordt uitgebracht in het kader van de belangen van
de individuele gezondheidszorg. In dat laatste geval dient
het rapport immers ter ondersteuning van de keuze voor
een medische behandeling en/of therapie. De vraag naar
de deugdelijkheid van het rapport van E. in het
kader van de AAW/WAO-procedure behoeft echter geen beantwoording
gezien het navolgende.
Verzoeker heeft tijdens de behandeling van de zaak, die geleid
heeft tot de uitspraak van 2 maart 1995, zich op het standpunt
gesteld dat hij niet lijdende is aan een psychiatrische stoornis,
maar dat zijn beperkingen somatische oorzaken hebben.
Dit standpunt heeft verzoeker herhaald in deze herzieningsprocedure
en in een aantal andere (klachtprocedures die de rechtbank in
de stukken heeft aangetroffen. Volgens verzoeker had
geen psychiatrisch onderzoek verricht moeten worden, omdat
er géén sprake is van psychische of
psychiatrische componenten in zijn ziektebeeld. Zijn
psychische gesteldheid is naar de mening van verzoeker
niet van invloed op zijn geschiktheid voor zijn werk.
De psychiater E. is eveneens tot de conclusie is gekomen
dat verzoeker vanuit de psychiatrische optiek geschikt
moet worden geacht voor zijn eigen werk. De rechtbank leidt
daaruit af dat verzoeker zich weliswaar keert tegen
de onderzoeksmethode en psychiatrische diagnostiek van E.,
maar zich klaarblijkelijk niet verzet tegen de inhoud van
de conclusie ten aanzien van zijn psychische/psychiatrische
beperkingen. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank
eraan worden getwijfeld of er wel sprake is van een nieuw feit
dat heeft plaatsgevonden vóór de uitspraak en
dat bij verzoekers voor de uitspraak niet bekend kon zijn.
Verzoeker heeft immers bij voortduring gesteld dat hij
steeds heeft geweten hetgeen E. heeft gerapporteerd,
namelijk dat zijn psychische gesteldheid niet van invloed was
op de (on)geschiktheid voor zijn eigen werk. Verzoeker presenteert
als novum een ondeugdelijk rapport over een psychiatrisch onderzoek
dat volgens hem nimmer verricht had moeten worden.
Ook indien de uitspraak van het College wordt gezien als
een nieuw feit of omstandigheid in de zin van artikel 8:88 Awb,
dan ziet de rechtbank niet in dat zulks tot een andere uitspraak
had kunnen leiden. De rechtbank is er destijds na het deskundigenbericht
vanuit gegaan dat verzoekers psychische gesteldheid
niet van invloed was op het verrichten van zijn eigen werk,
en die mening was en is verzoeker eveneens toegedaan.
Het al dan niet deugdelijk zijn van E.'s rapportage is
in die zin niet relevant. Dat zou anders zijn geweest indien
het rapport achteraf had uitgewezen dat verzoeker wél
psychiatrisch beperkt was, omdat een conclusie van die inhoud
wel van invloed geweest zou kunnen zijn op de vaststelling
de mate van arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft overigens haar uitspraak van 2 maart 1995
niet slechts gebaseerd op de rapportage van E., maar ook op
de rapportage van de deskundige S., orthopaedisch chirurg
en op de verdere medische onderzoeken die in het dossier
werden aangetroffen. Met weglating van het rapport van E.
zou de rechtbank destijds evenmin tot een andere uitspraak
gekomen zijn.
Verzoeker heeft nog opgemerkt dat de rechtbank, indien haar
de ondeugdelijkheid van de rapportage van E. eerder bekend was
geweest, mogelijk zou zijn overgegaan tot de benoeming van
een neuroloog. Deze vraag lag ook voor in de procedure
van 1995 en de rechtbank heeft toen (ook) in de overige processtukken
geen concrete aanknopingspunten kunnen vinden die
een neurologisch onderzoek zouden kunnen rechtvaardigen.
Voorts heeft de rechtbank in de uitspraak van
2 maart 1995 overwogen: "Desgevraagd heeft eiser ter zitting
verklaard dat hij zeer onlangs op eigen initiatief
een neurologisch onderzoek heeft ondergaan, hetgeen
echter geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd."
De rechtbank is thans van oordeel dat onder die omstandigheden
de benoeming van een neuroloog destijds niet voor de hand lag.
Indien verzoeker zich destijds niet had kunnen vinden in
de afwijzing van de benoeming van een neuroloog, dan had hij
hoger beroep kunnen instellen. Dat verzoeker dat heeft nagelaten
acht de rechtbank relevant omdat ingevolge 8:88 van de Awb
herziening kan worden ingesteld tegen een einduitspraak en
niet tegen beslissingen in het vooronderzoek
(zoals de benoeming van een deskundige). Overigens is, ook thans,
geen onderzoek van een neuroloog overgelegd, die
een ander licht werpt op verzoekers medische gesteldheid
vóór de uitspraak van 2 maart 1995.
Gezien het vorenstaande concludeert de rechtbank dat
de uitspraak van het College van 4 december 2001 niet
kan worden gezien als een feit of omstandigheid, die waren zij
bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot
een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden.
Het verzoek moet derhalve worden afgewezen.
3. Uitspraak.
De Rechtbank M.,
wijst het verzoek tot herziening van de uitspraak van deze
rechtbank van 2 maart 1995 af.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op
door mr. ###, in tegenwoordigheid van ###, griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door
het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep,
Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
In de uitspraak hierboven is vergeten een datum in te vullen na
de tekst "... uitgesproken op".
Een paar weken later kwam er nog een brief van de rechtbank:
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
De heer P.
Datum 10 januari 2003
Ons kenmerk procedurenummer 02 / 127 AAWAO
Onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer,
Graag vraag ik uw aandacht voor het volgende.
De bij brief van
23 december 2002 aan u toegezonden uitspraak met
het registratienummer Awb 02/127 bevat enige misslagen. Zo ontbreekt
de datum van de uitspraak. De uitspraak is gewezen en in het openbaar
uitgesproken op
23 december 2002. Voorts bevat de uitspraak ten onrechte
de clausule van hoger beroep. Tegen een uitspraak ex artikel 8:88 van
de Algemene wet bestuursrecht staat volgens vaste jurisprudentie van
de Centrale Raad van Beroep géén hoger beroep open.
Hoogachtend,
griffier.
Hiermee houd dit dus op. Maar er zijn nog meer mogelijkheden om de
oorspronkelijke uitspraak te laten herzien.
Ik vroeg ook nog het verslag van de zitting op:
Aan: Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht,
t.a.v. de griffier
Per Fax: ###
10 februari 2003
Edelachtbare griffier,
1) Graag zou ik een kopie willen ontvangen van het proces-verbaal
van de zitting, van de procedure:
procedurenummer 02 / 127 AAWAO
De pleitnota van mijn advocaat en de uitspraak zijn
vanzelfsprekend bij mij bekend.
2) Indien mogelijk zou ik ook een kopie willen ontvangen
van de kosten die de deskundigen in rekening hebben gebracht
bij een zaak uit 1994.
Het betreft orthopedisch chirurg S.
en psychiater E..
Zij adviseerden de rechtbank in de volgende zaken,
die samen werden genomen:
reg.nr.: AAW/WAO 93 / 732
reg.nr.: AAW/WAO 94 / 432
De reden voor dit verzoek is allereerst nieuwsgierigheid,
en om een idee te krijgen waar het belastinggeld naar toe gaat.
Aangezien de psychiater een waarschuwing van het Tuchtcollege
heeft gekregen, en ik twijfels heb over het verslag van
de orthopedisch chirurg, ben ik benieuwd wat zij
in rekening brachten voor hun inbreng.
Eventuele kosten zal ik voldoen. Bij voorbaat mijn hartelijke dank,
Hoogachtend,
D.
Naar aanleiding van bovenstaande brief, ontving ik de volgende dag
de onderstaande twee brieven.
RECHTBANK M.
Proces-verbaal van de behandeling van
zaak nr. Awb 02/127
ter openbare zitting van de Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht,
gehouden op 11 december 2002.
Zitting hebben:
mr. H3., als voorzitter,
S3., als griffier.
Verzoeker:
D., wonende te ###, in persoon ter zitting verschenen en
bijgestaan door gemachtigde mr. P., advocaat te ###.
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (UWV G.), gevestigd te A.,
heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door
gemachtigde L..
De voorzitter opent de behandeling.
Gemachtigde van verzoeker verklaart overeenkomstig een pleitnota,
welke aan dit procesverbaal is gehecht. De inhoud van de pleitnota
wordt geacht te zijn herhaald op deze plaats. Gemachtigde van verzoeker
verklaart aanvullende het volgende. Verzoeker is bekend met
de strenge eisen van artikel 8:88 van de Awb. Van de mogelijkheid
om het bestuursorgaan te vragen om terug te komen op het besluit
heeft hij geen gebruik willen maken. Het vertrouwen in het UWV is
uitermate gering. Verzoeker heeft wel vertrouwen in de rechtbank.
Daarom heeft hij het verzoekschrift tot herziening ingediend.
Verzoeker
Aan de hand van een door mij gemaakt stroomschema wil ik graag
een toelichting op de gang van zaken. Het is allemaal begonnen met
een gesprek met een verpleegkundige van het R.. Deze verpleegkundige
wilde mij dwingen om te zeggen dat ik ontevreden was over het verleden.
Ik heb de verpleegkundige op dat punt tegengesproken. Hierdoor ontstonden
irritaties. De verpleegkundige heeft toen opgeschreven dat ik
passief-agressief zou zijn. Ik verwijs naar mijn bij de pleitnota
gevoegde brief van 26 juli 2002. In verband met de behandeling van
mijn verzoekschrift heb ik een boekje gekocht. Uit het boekje blijkt
dat van passief-agressief gesproken kan worden als is voldaan aan
vier van de zeven voorwaarden. Uiteraard moet worden nagegaan of
daaraan is voldaan. De psycholoog K7. neemt zonder onderzoek over
wat de verpleegkundige heeft opgeschreven. Dat is ook het geval
voor wat betreft de gebruikte term ontwijkend. De informatie is
bij de arts van de Ziektewet terecht gekomen. Deze arts voegt aan
de informatie toe dat er niets is gevonden. Vervolgens gaat
de informatie naar de verzekerings-arts P.. Hij beschrijft hoe
ik overkom. Volgens P. ben ik rigide en aan het somatiseren.
De volgende stap is dat de informatie in het bezit komt van
de orthopedisch chirurg S., In zijn advies heeft hij het over
periodes van overspannenheid, terwijl ik met hem slechts heb
gesproken over oververmoeidheid. Volgens S. zou ik hebben
gezegd 's morgens vaak een rode waas voor de ogen te hebben.
Ik heb alleen gesproken over rode ogen. Vervolgens heeft
de rechtbank advies gevraagd aan de psychiater E.. Het mag
duidelijk zijn dat sprake is geweest van een sneeuwbaleffect.
L.
Het verzoek tot herziening is gericht aan de rechtbank. Het UWV
is daar slechts zijdeling bij betrokken. Artikel 8:88 van de Awb
vereist dat nieuwe feiten of omstandigheden aanwezig zijn, die aan
de drie in dat artikel genoemde cumulatieve voorwaarden moeten voldoen.
Ik ben van mening dat niet aan de in sub b genoemde voorwaarde
is voldaan. Het onzorgvuldige rapport van E. was voor
de uitspraak bekend bij verzoeker. Het rapport is destijds
ook becommentarieerd. De rechtbank heeft met dat commentaar
rekening kunnen houden. Indien de rechtbank van oordeel is
dat wel aan de onder sub b genoemde voorwaarde is voldaan,
ben ik van mening dat niet aan de in sub c genoemde voorwaarde
is voldaan. Het centraal tuchtcollege heeft verzoekers klacht
beoordeeld op grond van door de beroepsgroep zelf ontwikkelde
criteria. Het tuchtcollege heeft E. tegengeworpen dat hij
het terrein van een sociaal-geneeskundige en/of een
arbeidsdeskundige heeft betreden. Uit RSV 1996/24 blijkt dat
de Centrale Raad van Beroep een andere maatstaf heeft. Voor
de Raad was het geen probleem dat een medisch deskundige zich
had uitgelaten over arbeidskundige aspecten.
Op de destijds
door verzoeker ter discussie gestelde besluiten was het
Schattingsbesluit niet van toepassing. Voor de inwerkingtreding
van het Schattingsbesluit werd geschat op beleidsregels van
de
GMD. Er was sprake van een praktische schatting.
De Centrale Raad van Beroep heeft met betrekking tot latere
ten aanzien van verzoeker genomen geoordeeld dat ten onrechte
geen theoretische functieduiding heeft plaatsgevonden.
Op deze besluiten was het Schattingsbesluit echter wel van
toepassing. Ik verzoek de rechtbank het verzoek tot
herziening af te wijzen.
Gemachtigde van verzoeker
Het is juist dat een verzoek tot herziening zo spoedig als
redelijkerwijs mogelijk is, moet worden ingediend, in
het civiele recht is dat binnen een termijn van zes maanden.
Het verzoek is ruim binnen deze termijn ingediend. De beslissing
van het Centraal Tuchtcollege is van 4 december 2001. Niet duidelijk
is wanneer de beslissing is verzonden. Verzoeker heeft
de beslissing pas na de feestdagen ontvangen, In januari 2002 is er
beraad geweest tussen mij en verzoeker. Er moest veel worden
uitgezocht. Hier was veel overleg met verzoeker voor
noodzakelijk uitgezocht. Naar mijn mening is het verzoek
tijdig ingediend.
Verzoeker heeft destijds geen hoger beroep ingediend ten
de uitspraak van de rechtbank. Hij had alle aandacht nodig
om zijn werk vol te houden. Hij was bezig zo goed mogelijk
te functioneren en wilde niet teveel procedures. In
de veronderstelling dat zijn gezondheid zou verbeteren was
het vooral verzoekers belang om aan het werk te blijven.
Het is juist dat verzoeker van mening is dat er
geen psychische component is. Als het rapport van E. wel aan
de daaraan te stellen eisen had voldaan, had de rechtbank
mogelijk een nog een andere deskundige benoemd. Of er bij
de benoeming van een andere deskundige een andere uitspraak
was gevolgd, is koffiedik kijken. De enige manier om daar
achter te komen is een andere deskundige te benoemen.
Verzoeker
De behandelend specialist S. had een andere conclusie dan
de deskundige S.. Indien er geen rapport van E. was geweest,
had de rechtbank mogelijk besloten om advies te vragen aan
een andere deskundige. In de uitspraak heeft de rechtbank
overwogen dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan
de juistheid van het advies van E.. De rechtbank heeft zich
ten onrechte op dat advies gebaseerd. Anders was er mogelijk
nog een neuroloog om advies gevraagd.
De voorzitter sluit de behandeling en deelt mede dat binnen
zes weken schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
Waarvan Proces-verbaal.
Griffier,
###
Voorzitter,
###
In het verslag hierboven wordt gesproken over een 'boekje'. Ik had
speciaal voor de zitting echter de officiële en internationale
standaard voor psychische aandoeningen gekocht (DSM IV-TR). Dat is
een boek van 1kg. Vanwege het gewicht had ik mijn begeleider gevraagd,
om het omhoog te houden, als ik er iets over zou zeggen. Als de
griffier het over een 'boekje' heeft, klinkt daar volgens mij
minachting in door.
Rechtbank M.
Sector Bestuursrecht
De heer D.
Datum 10 februari 2003
Ons kenmerk procedurenummer 93 / 732 AAW / WAO
Onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer;
Naar aanleiding van uw fax van vanmorgen kan ik u berichten
dat aan de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen dr. S. en
dr. E. respectievelijk een bedrag van f. 211,64 en f. 238,10 aan
vergoeding is uitgekeerd.
Ik vertrouw erop u hiermee van dienst te zijn geweest.
Hoogachtend,
griffier
Vervolgens ging ik het
tweede verzoek voor herziening voorbereiden.
Om te beginnen schreef ik een
brief aan het ziekenhuis
waar orthopeed S. werkt.
Laatste wijziging van deze bladzijde: juni 2005